Op hem, evenals op Cowper en later op Hugo, pastte, kort na zijne geboorte op 3 December 1812, een Fransch geneesheer, met name Monsieur Tartare, het woord van Dante over de sciagurati toe:
ten ware het brooze schepselken, wat men nauwelijks hopen dorst, den ouderdom van zeven jaren bereikte.
Zijn vader, Petrus Conscience, een Franschman uit Besançon, die in de marine van den grooten Korsikaan, van eenvoudig marinier tot den graad van chef de timonerie opgeklommen, tot tweemaal toe door de Engelschen krijgsgevangen genomen werd, was, te Antwerpen, waar hij zich gevestigd had als onderhavenmeester, in het huwelijk getreden met eene Vlaamsche vrouw, die hem eerst Hendrik, en twee jaren later eenen tweeden zoon, doch ‘zoo groot en sterk als de eerste zwak en lijdend was’, had geschonken.
Toen de val van den alverwinnaar, in 1811, den moedigen man van zijn ambt beroofde, had Petrus Conscience zich, als de Peggotty uit Dickens, op het koopen en verkoopen van oud scheepstimmerhout toegelegd, eene nering, die hij kort daarna liet varen, om ‘eenen gelijkslachtigen handel in oude boeken, bestemd om als boterpapier te worden verbruikt’, te ondernemen.
De kleine Hendrik, die van zijnen vader intusschen het eerste onderricht in het ABC had ontvangen, gaf alras blijken van eenen uiterst vinnigen en ontvankelijken geest. Doch, het lichaam wilde niet mee!
Niet alleen was het kind gedwongen zich voort te sleepen op eene kruk, weldra brak zelfs een tijd aan, dat hij roerloos aan zijn stoeltje genageld zou blijven zitten, geen ander vermaak meer kennend dan, achter het venster van het huisje in de Pompstraat, de luidruchtige vreugde en uitgelaten joel-