Fladderende vlinders
(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 76]
| |
XIII
| |
[pagina 77]
| |
Als een steen, zoo roereloos, ligt hij neder.
Om hem heen schijnt alles zijn' slaap te deelen.
Slechts de tong gaat, sijfelend, heen en weder.
't zoeltje zuilt in sluim'rende bloempriëelen.
Om hem heen schijnt alles zijn' slaap te deelen.
Plots, in 't loover, kleppert een' snelle veder; -
't zoeltje zuilt in sluim'rende bloempriëelen -
zie! een' duif strijkt, traag, op de moszoo neder.
Plots, in 't loover, kleppert een' snelle veder:
roekedoënd fladdert de duif, de wilde,
zie! daar strijkt zij, traag, op de moszoo neder.
- Is het niet, of 't monster van wellust rilde?
Roekedoeënd fladdert de duif, de wilde,
en zij tript, niets duchtend, op rozen pootjes...
- Is het niet, of 't monster van wellust rilde? -
Zij? - Zij gladt haar' wieken en pikt naar strootjes.
En zij tript, niets duchtend, op rozen pootjes,
- als smaragden flikk'ren des Pythons oogen!
Zij? - Zij gladt haar' wieken en pikt naar strootjes;
doch, in 't mos, wordt sissend die tong bewogen...
Als smaragden flikk'ren des Pythons oogen.
- 't Is, of droppels bloed nu dat oog bespatten...
Doch, in 't mos, wordt sissend die tong bewogen:
als een bliksem zal hij den vogel vatten!
| |
[pagina 78]
| |
't Is, of druppels bloed nu dat oog bespatten...
- Naar de hoogte, duif, op uw' snelste schachten!
- Als een bliksem zal u het monster vatten...
In zijn' ringen zal u de slang versmachten!
- Naar de hoogte, duif, op uw' snelste schachten!
Ver, in 't woud, zal 't gaaiken zoo pijnlik stenen!
In zijn' ringen zal u de slang versmachten!...
- Ach... te laat! te laat! - Waar is 't duifje henen?
Ver, in 't woud, zal 't gaaiken zoo pijnlik stenen...
- Waar de Soendazonne ten hemel vonkelt,
- Ach! te laat! te laat! Waar is 't duifje henen? -
ligt de slang, verzaad, weer ineengekronkeld.
Waar de Soendazonne ten hemel vonkelt,
ligt de Python, zalig, in 't noengetijde,
tot een reuzenkluwen ineengekronkeld,
als een snoer van glimmend fluweel en zijde...Ga naar voetnoot(9)
|