Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] XII Sterren Snel, in 't Oosten, stijgt het duister, snel, gelijk het wassend water. 'k Zie het West, dat baadt in luister, 'k hoor het laatste vinkgeschater. Snel, gelijk het wassend water, walmt de blanke mist ten hoogen. 'k Hoor het laatste vinkgeschater tusschen 't groen der looverbogen. Sneeuwblank walmt de mist ten hoogen! Zie, o zie - als leliën, rozen, tusschen 't groen der looverbogen, sterren pink'len, 't maantje blozen! Zie, o zie - als leliën, rozen, groeiend in getal en grootte, sterren pink'len, 't maantje blozen, aan den trans, den wolkontbloote. Groeiend in getal en grootte, éen voor éen, als luchters, lampen, aan den trans, den wolkontbloote, komen ze om den voorrang kampen. [pagina 75] [p. 75] Éen voor éen, als luchters, lampen, - wie, wie zal hun namen schenken? - komen ze om den voorrang kampen... Somtijds is 't, of zij me wenken... - Wie, wie zal hun namen schenken? - Kransen zijn 't, festoenen, kronen... - Somtijds is 't, of zij me wenken: ‘Laat het stof! Kom hooger wonen!’ Kransen zijn 't, festoenen, kronen: - drukten ze eens der goden slapen? - ‘Laat het stof! Kom hooger wonen!’ - - Ach, de goden zijn ontslapen! Drukten ze eens der goden slapen? - 't Al blijft stom: geen antwoord ruischt er. - Ach, de goden zijn ontslapen!... - Snel in 't Oosten, stijgt het duister. Vorige Volgende