Fladderende vlinders
(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
Ritornellen en terzinen | |
[pagina 22]
| |
1884-1885 | |
[pagina 23]
| |
I
| |
[pagina 24]
| |
als noodde hij het lief tot trekkebekken.
Stil was het al! - Geen takje werd bewogen;
geen vinkenslag kwam 't plechtig zwijgen wekken;
geen honigbie kwam gonzend toegevlogen.
Zij?... vlocht steeds voort, in mijmering verzonken.
Toen sloop ik bij. Met heim'lik blikkende oogen
dorst ik, het loover scheidend, binnenlonken... -
ô Schouwtooneel, waarbij de driften zwegen!
De duiven, tripp'lend op haar' boezlaar, dronken
uit haren mond. Zij aaide beide tegen,
en raakte vlerk en hoofdjes met haar' lippen.
- Stil bad mijn hert: ‘Dat God uwe onschuld zegen!’
Dien dag kwam niets van 't zoete kussennippen.Ga naar voetnoot(2)
|