Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] XII. Vaak keeren mijn oude gedachten onbevredigd, bang en schuw, mijn verlangens, die steeds nog U wachten, mijn haken en trachten - naar U. Een vlucht van schuchtere vogels, die, op reis naar het Noord, woest, bar, zich den mooien vijver herinneren, waar zij peisterden 't vorig jaar. En - als was heel die schaar maar éen vogel, fladdren zij neer op den groenen boord: een plonzen, een kwietren, een zwemmen, en dan verder naar 't eenzaam Noord. En als de bonte kudde, rosgevlekt, die 's Winters, droevig, in den vunzen stal, denkt aan de weide, nu met ijs bedekt, des Zomers als éen bloemenwaterval, [pagina 163] [p. 163] en, bij dat denken, op de ruige tong het zuurzoet weersmaakt van het prille kruid, de roken ruikt van vroegen tijm en jong volsappig groen, des Zomers rijken buit, zoo voelt zeer vaak, als was 't mijn ziel alleen die voelt en weet, een van mijn vingertoppen die toch niets raakt, de zachtheid van uw leên en 'k adem rijk de geuren van uw lokken. Vorige Volgende