Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] XVI. Slechts hij die, minnend, aarde en God vergeten, naast zich, in vleesch en bloed, het beeld ziet rijzen, door hem, in stilte van zijn hart, aanbeden: - háar is hij gansch; een nimmer breekbre keten hecht hém aan haar; zijn bloed - hij voelt het ijzen; een wilde drift doorsiddert al zijn leden; steeds is zij daar naast hem; de almachte Horen verwekken uur noch stond, zij treedt hem nader, zij, de éene, tusschen duizend uitverkoren! O! Droog zijn tranen, moeder, steun hem, vader: die éene juist kan nimmer hem behooren! Wie wordt d' ellendeling tot schut en rader? - Hij zwijgt, maar sterft. Zij mag, zij zal niet weten wat omgaat in zijn ziel. Zijn haren grijzen: nog is de strijd, zoo schriklijk, niet volstreden, - doch 't hart wordt zonder meêlij stuk gereten.... Die zulke wonden in de borst kan wijzen, die weet alleen, wat smart ik heb geleden. Vorige Volgende