Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] XI. Hoort gij den nacht, hoort gij wel den nacht, hoe hij ademhaalt met metalen longen? Hoort gij den nacht, den stormzwangren nacht, hoe hij jammerklaagt als met duizend tongen? Wat of hij wacht! O, de nacht, de nacht, wat een eindloos leed hij poogt uit te spreken! Wat of hij wacht, de stormzwangre nacht, als een hart, dat wil, maar dat niet kan breken? O! Hij jammert, de nacht, de stormzwangre nacht, hij jammert en huilt van vergeefsch begeren; [pagina 113] [p. 113] hij siddert, de nacht, de Novembernacht, wen de passies, wild, zijne ziel verteren. Hij verbeidt de maan, de kalme blanke maan, dat zij zijn smarten suss' met haar droef bleeke stralen... Stil ligt dan - stil - de nacht, stil, de stormzwangre nacht, en vult - als 't ademhalen van een slapend kind - de dalen. Vorige Volgende