Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] X. Ach! Hoe droef en bang, ach! Hoe droef en bang, ach! Hoe bang en hoe droef is de winternacht, voor wie, uren lang, uren: eeuwen lang, doch vergeefs, ach vergeefs de uitverkoren wacht. Elke stonde kruipt, elke stonde kruipt als een slak, en nog trager, in 't niet daarheên... Sombre smarte sluipt, sombre smarte sluipt in het harte, dat krimpt in getreur en geween! In den veegen glans, in den valen glans van de maan en de ontelbare sterren, - rond mij [pagina 111] [p. 111] strekt zich de aarde thans, strekt zich de aarde thans, naakt en leêg, o zoo leêg als een woestenij. In een twijg die breekt, in een twijg die breekt, klinkt uw tred mij in 't oor, - geen muziek is zoo zoet! En het harte spreekt, 't harte hoopt en spreekt; ‘Hoor, zij nadert! De lieflijke is daar! Schep moed!’ Doch 't gerucht sterft uit! Stenend sterft het uit, stiller wordt het, nog stiller, zóo stil als in 't graf... Nu geen stem of geluid, geen stem of geluid, en men waant zich, in wanhoop, alleen, als in 't graf. Ach! Hoe droef en bang, ach! Hoe droef en bang, ach! Hoe bang en droef is de winternacht, voor wie, uren lang, uren: eeuwen lang, doch vergeefs, ach! vergeefs de uitverkoren wacht! Vorige Volgende