Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] VIII. Een bleeken vloed van tranen schreit aan d' ijlgeveegden trans de blanke, droeve hemelmeid. Haar krank geglans wekt in mijn stille, doodsche cel zoo'n vreemd geschijn, de schaduwen opwaart schrikkend... O kind, o kind, o kindje mijn, waar zijt Gij wel! Mij ligt iets zwaar, zoo zwaar als lood in 't zieke, loom gedacht; iets vreemd en verschriklijk: smart of dood, zweeft door den nacht. En huiveren moet ik, kil en koud, als raakten mij ijskoude spokenhanden... - Gij, engel, die mij beschermen zoudt, verliet Gij mij? [pagina 108] [p. 108] En of mijn geest mijn lijf verliet, zoo lig ik in mijn stoel. Of 't hart nog klopt? - Ik weet het niet, ik denk noch voel! En slap, als een verflenste bloem, mijn hand hangt neer..., slap, langs mijn stramme knieën... - Du, lievling, Du, mijn lust, mijn roem, keer weer, keer weer! Vorige Volgende