Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] III. Hulploos traag, hooploos traag kruipt en sluipt langs heg en haag met zijn hoorntjes, sprok en broze, 't nietig, bruine, machtelooze slakje met zijn glasdof oog, zoekend, tastend, naar omhoog. 't Minste blaadje houdt het tegen: strevend sterft het - halverwegen! Hulploos traag, hooploos traag slijt en gaat de tijd vandaag. Als het slakje kruipen de uren, duren, of zij eeuwig duren, slaan met zulke loome slagen, of zij op hun wieken dragen al het wee van heel een jaar, slagen, hoor! vol droef misbaar, slagen, waarin tranen stikken, pijnlijk, o! om 't uit te snikken. [pagina 95] [p. 95] Hulploos traag en zonder gloed drijft me in de aadren 't loome bloed... Zijt Gij heên? Waar zijt Gij henen? Weenen wilde ik, weenen, weenen. Hooploos, hulploos, doodsch en loom leef ik in mijn naren droom, zoek uw lippen, zoek uw handen, en mijn slapen branden,... branden! Hulploos ijl, hooploos leêg is mijn ziel; mijn mond is veeg als de koude mond eens dooden. - Onherroeplijk heêngevloden met U, kind, is al mijn vreugd, blos der wangen, fleur der jeugd, zingenslust en blijde koren, met U, kind, is 't ál verloren. Vorige Volgende