| |
| |
| |
XXXIV.
Nu is mijn ziel de weidsche kathedraal,
waar gansch een woud van puurporfieren pijlers
oprijzen, hoog, in trotschen beuk bij beuk,
des grilligen loofwerks tooverfantazie:
gebeeldhouwd wonderlied, waar lotusbloemen,
lelies en rozen, vogellijns en eekhoorns
't stramien van zijn, uitspannend, als een droom,
versteend in de ijle lucht.
was 't nacht, zooeven nog. In alle hoeken,
rond al de vensters, rond kolom en outer,
hokten te zaam, hun donkre vleermuisvlerken
wijdopen, zwijgend-nare schaduwen,
en in het gansche trotsche schip weerklonken
stemmen noch schreden, - enkel 't dof gezucht
van stilte en schaduw, enkel - uur na uur -
de trage, droeve stap des vliênden tijds,
niets meer, niets meer...
| |
| |
Toen kiemde, wonderzacht,
de dag in 't grauwend Oosten. Blankgevlerkte
luchtboden zweefden, dwars door muur en venster,
den tempel binnen, en - terwijl hun vleugelen,
uit zonnegoud geweven, groeiend groeiden,
joegen zij uit hun schuilhoek al die schimmen,
scheppend, met hunner zwaarden zonnig staal,
alom - alom, éen stijgend, zwellend tij
van louter licht en klaarheid...
in elken muur en boven ieder outer
bemaalde vensterruiten, zalig zingend
in wondre kleur-vizioenen, rein-mystieke
legenden van Maria en het Kindje,
oplijnend, slank en wit, het boomken Jessé,
dragend de wondre Lelie, waarin 't Kindje
geboren wordt, en die de blanke Duif
des Parakleet warm overlommerd houdt.
En over de outers, langs de zuilen, onder
de beuken gaat en staat nu 't volk der beelden,
zwaaiend onwelkbre palmen, op hun hoofden
dragend de gouden kroon der Martelaren,
toonend in borst of knieën bloedige wonden...
En - wijl op eens, steeds hooger opgerezen,
| |
| |
de zonne zelf, schuin boven 't hoogaltaar,
den gouden wimpel losvouwt, siddren plotseling
klaatrende beiaardklokken, klingelklangelend
wakker, als leeuwriksliedren; gaat het orgel,
brullend uit honderd pijpen, plots aan 't psalmen,
en slaat de bronzen hoofdklok, bons op bons
feestlijk aan 't luien, 't Licht tot eer en roem,
het licht, míjn licht, - U zelf, mijn Lief, mijn Zon!
|
|