Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] XIX. Wij gingen door het berkenboschje, waar nog geen enkel blad ontsprong. Geen bloem, die op de barmen geurde, geen vink, die in de takken zong! 't Was in April. De hemel dekte met wolk op wolk zich keer op keer: eerst wemelde 't van witte vlokken, dan kletterde de hagel neer, soms lachte een enkel zonnestraaltje, hullend in goud het wijd verschiet... - 't Was in April.., den tijd der Lente, maar Lente, Lente was het niet! Toen heb ik uwen arm genomen en langzaam, langzaam, schreê vóor schreê, zijn wij de vijvers langs getreden, waar haazlaar groeien, brem en slee. [pagina 44] [p. 44] Nu guurde een tijdige wind ons tegen en schudde soms op 't schaarsche mos een laatste dorrend takje neder of warrelde U de lokken los. Ik zag, hoe Gij met lieflijk buigen de fijne hand hieldt vóor uw mond; ik zag, hoe uwe wangen bloosden, een traantjen in uw oogen stond... Toen heb ik U, met heimlijk beven, - waarom eerst nú? - op 't hart gedrukt, en van uw lippen, rozebladen, driemaal den zoetsten kus geplukt... En lang, schoon slechts een enkle stonde hield ik U op mijn borst gelascht; - het weer was guur, de wolken dreigden, - maar Lente, Lente, Lénte was 't! Vorige Volgende