Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] XVIII. Als uw blik vaak, straal der zonne, goudblond in mijn oogen rust, tot uw mond met vlammend zoenen plotsling dan mijn lippen kust, denk ik aan het blinkend kerfdier, dat in 't lentezonneklaren, 't wiekje van smaragd ontplooiend, zacht ontwaakt in rozeblâren. Duizend bloemenkelken spreiden, prikkelend tot liefde en lust, ambergeuren op de luwtjes. Hunner schoonheid onbewust, wenken krokus, hyacinthen, waar reeds bijen ommewaren, met verliefden blik den gouden vlinder, om met hen te paren. Huiverend van wrangen wellust, diep in 't balsemig hart der rozen sluipt het diertje en zucht: ‘Ontluik! Ik hoorde uw stem! Ik kom u koozen!... Laat mij slurpen uwen honig; bloemen, loovers, ál vergeten sterven in uw schoot - en, stervend, mij uw eenge liefde weten!’ - 't Bloempje sluit zich op het snevend dier!... De wind pijpt tusschen 't loover doodenpsalmen... Statig weent de zon er gouden tranen over. Vorige Volgende