Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] IV. Heel diep en stil én zacht, - heel zacht, gelijk een verre bladgefluister, zweeft door den stillen middernacht een wonder lied door 't zwoele duister. Diep uit mijn eigen binnenst welt het machtig óp: - een zoete smarte nokt in dat lied; - ontembaar zwelt mij naar de lippen heel mijn harte. En streelend stijgt en bruist het aan en wordt tot hemelmelodijen. - O! wie de woorden kon verstaan, zou met mij juichen, met mij schreien...; meejuichen om de wondre hoop, bloeiend in 't lied als rozekelken, meêschreien - 't is der wereld loop - omdat die hoop zoo ras moet welken. [pagina 21] [p. 21] Ik echter luister toe, en tracht den zin aan woorden vast te binden.... Wel trilt mijn lip; mijn ziele lacht, maar 't echte woord dárf ik niet vinden; 't éen-echte woord, eenvoudig, puur en streelend als het lentewindje, als schaduw trouw, rein als 't azuur, simpel gelijk een heel klein kindje; 't éen-echte woord, dat, kunsteloos en nauwlijks hoorbaar uitgesproken, toch al den fleur bevat der roos te zaam met al der roze roken; ‘het woord’, dat in éen klank verraadt, wat dagen heeft in 't hart gelegen, dat slechts een zusterziel verstaat, maar 't allerbest toch blijft - ‘verzwegen’! Vorige Volgende