Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] III. Ik min zoo diep, dat ik niet dúrf beminnen... Wat zwoer ik vaak: ‘Nog heden wil ik 't wagen!’ Stondt Ge eens vóor mij, nauw wist ik wat beginnen! Nog gistren, toen wij in uw tuintje lagen op 't malsche gras, ontvlamden al mijn zinnen, zoo vaak uw nachtzwarte oogen mijwaart zagen... Zoo schoon als Gij was nimmer vrouw noch engel! Nu zou ik spreken, aan uw voeten knielen... Daar springt op eens een kleine, blonde bengel 't priëeltjen uit: hem zaten op de hielen twee meisjes, even blond, die met een stengel vol bloemen dreigend op den vluchtling vielen. Wanneer nu 't meisjespaar, van vreugde dronken, uw hals omvlocht, begreep ik eerst de reden, waarom haar oogen straks zoo nijdig blonken: [pagina 19] [p. 19] het gold een gunst, waarvoor veel grootren streden! - ‘Door wien wordt moeken de eerste kus geschonken? - Gij deedt het gistren...,’ zeiden zij; ‘wij heden!’ Dat stond den knaap niet aan. ‘Ik doe het weder,’ riep hij beslist... Toen was de kamp begonnen... Gekijf, geschrei! De vuistjes vielen neder zóo lang, tot ‘booze broeder’ was verwonnen en zij, victorie kraaiend, hemelsch teeder, U streelden, kusten, aaiden wat zij konnen! Dán kwam de beurt ‘aan broêr’. De lip gezwollen, 't voorhoofd gefronst, zoo trad hij tot U henen... Zacht gleed uw rechter door zijn gouden krollen. Ach, nader dan het lachen stond hem 't weenen. - Daar kustet Gij zijn wangen rood als kollen, en traan en droefheid, zie - 't was ál verdwenen... Toen moest ik 't hoofd naast U vol schaamte bukken... ‘Verleider,’ suisde 't dreigend in mijn ooren! Die armpjes van den moederboezem rukken - ik mocht, ik zou het niet! En 'k heb gezworen: De wang, die kinderlippen koozend drukken, is voor mijn kussen eeuwiglijk verloren... Vorige Volgende