| |
| |
| |
Keuze uit brieven van Pierre Kemp
Pierre Kemp sprak altijd graag over zijn gedichten in termen van aantallen en had het dan over zijn jaarproduktie. Net zo nauwkeurig registreerde hij zijn brieven in wat hij noemde ‘agenda's betreffende de gevoerde correspondentie’. In het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag zijn de overzichten over de jaren 1948 tot en met 1961 aanwezig.
Kemp bewaarde van een aantal brieven - waarschijnlijk de voor hem belangrijkste - de concepten. Een keuze eruit volgt hier. Ook wat Kemp in de concepten doorstreepte is opgenomen [tussen vierkante haken], omdat het interessant is te zien wat hij eigenlijk wel (of liever: niet) had willen schrijven.
De brieven zijn onder meer gericht aan: de schrijvers Simon Vestdijk, Bertus Aafjes en C.J. Kelk; M.F.M.J. Jansen, een functionaris van de mijn Laura te Eygelshoven; Jaap Romijn van de uitgeverij Bruna; meester-drukker Charles Nypels; de publicist F.A. Brunklaus; Gerrit Borgers, directeur van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. De ‘Hooggeachte Heer G.W.O.’ is de huidige hoogleraar dr G.W. Ovink. Mej. H. was een van de muzen van Kemp. De heer J. van Megen, een oud-collega van Kemp, stond zijn originele brieven voor dit nummer af.
Pierre Kemp in de korte film ‘Spelen in het donker’ (1967).
| |
| |
| |
Aan M.F.M.J. Jansen, ongedateerd
Wilt U wel gelooven, dat ik op mijn beurt zoo nu en dan heimwee heb naar Uw wereld. En dat ik mij op mijn poëtische ‘hoogten’ soms erg eenzaam voel en met weinig of geen nuttig effect. En dat ik de menschen wel eens benijdt die nog met sociale cijfergroeperingen te doen hebben. Maar zoo is het immers altijd, wat men niet heeft begeert men, zij het dan ook maar af en toe en zeker niet doorlopend.
U herinnert zich van vroeger in ‘The Graphic’ of in het ‘Illustrated London News’ misschien wel die annonce over Schotschen whisky, met dien welgemoeden, weldoorvoeden, welgebuikten stappenden Schotschen landlord, met boven- of onderschrift ‘Still going strong’.
Welnu, als U dat welgemoed, weldoorvoed, dat welgebuikt en strong er af laat dan gaat het mij ongeveer zoo, nl. ik leef nog en ook nog wel op een wat hooger niveau als de whisky.
Van dhr. Mous hoor ik wel eens wanneer de enkelen van de treinclub elkaar nog wel eens ontmoeten. Wij hebben het hier ook wel eens over een reünie gehad, maar dat zijn dingen die gewoonlijk tegenvallen. In plaats van een herleving van die vroegere samenkomst vlot de sfeer niet, men zit zoowat beklemd bij elkaar en is blij als de gelegenheid zich voordoet om op een beleefde wijze te eclipseeren. Het lijkt mij met dingen als de uren van de treinclub nu eenmaal zoo, dat zij niet te herroepen zijn en dat men beter doet de schoonheid van de herinnering aan die uurtjes in verplichte ledigheid en in moeilijke omstandigheden toch onder geestige en aangename kout doorgebracht niet meer nog eens te willen benaderen op gevaar af, dat die schoonheid vervliegt.
Ik hoop in de toekomst nog een drietal grootere gedichten te laten publiceeren waarin personen en motieven die in de treinclub ter sprake kwamen zijn verwerkt. Bij hun verschijnen zal ik ze U gaarne aanbieden ter herinnering en zal dit in zich ook een soort réunie zijn met de mogelijkheid, dat U zich een en ander uit die vertrouwde sfeer af en toe naar eigen keuze kunt offreeren.
Intusschen nogmaals mijn oprechten dank voor Uw brief en met hartelijke groet,
Uw PK
still goying zoo là-là
| |
Maastricht, 26 juni 1938
Hooggeachte Heer Vestdijk,
Om U de waarheid te zeggen heb ik een beetje moeite gehad, bij
| |
| |
het ontcijferen van Uw handtekening en ik hoop alsnog mij niet te hebben vergist.
Voor Uw waardeerend schrijven van 21 dezer zeg ik U mijn besten dank en ik wacht tot mij Uw bespreking in de NRC na plaatsing ter kennis komt, om U uitvoeriger te schrijven.
[Ook ik vind met U, dat het niet alleen er op aankomt dat iemands werk wordt beoordeeld, maar dat de beoordeelde toch ook weet wie hem beoordeelt. Valt de beoordeeling niet gunstig uit, hij zal er het zijne uit nemen en misschien is het de competentie van den beoordeelaar (verondersteld, dat deze zich ook niet vergist), die hem het oordeel meer aanvaardbaar maakt, dan anoniem het geval zou zijn.]
In afwachting v.d. kennisneming van Uw bespreking dan, met hoogachting,
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 31-7-'38
Zeer Geachte Heer Vestdijk,
In mijn schrijven van 26 Juni jl. beloofde ik uitvoeriger te schrijven, na kennisneming van Uw bespreking in de N.R.C. Via Swaneveld's Bureau werd ik daartoe in de gelegenheid gesteld. Nu is het misschien niet zoo gemakkelijk een boekbespreker te danken voor een meegevallen critiek, omdat diens ideeën misschien eenigermate strooken met die van den besprokene, dan zich te ergeren over iemand, die deze verwantschap in geenen deele bezit en dit in zijn bespreking niet kan doen ontveinzen.
Waar ik overigens zeer teruggetrokken leef en uit principe al sinds jaren niet meer kom, waar ik kunstenaars, op welk gebied ook, denk te ontmoeten [heb ik tevens een eventueele zucht om z.g. literaire brieven te schrijven al lang gesmoord in een statistiekje, dat aangaf met hoeveel percent ik mijn briefportokosten naar beneden drukte. Dit voor het geval dat U mijn epistel als minder geslaagd zoudt moeten beschouwen. Misschien vergis ik mij niet, wanneer ik de strekking van Uw schrijven aanvaard als het bouquet van een mannelijken onafhankelijken geest, die door het binnendringen van een bepaald boek in zijn levenscirkel de bevestiging kreeg, ook elders een gelijken geest te hebben gevonden en dit even heeft willen manifesteeren. Na de verzekering van een evenredig weder-sentiment bied ik U wel mijn verontschuldiging aan, dat ik de stilte, die mij zoo lief is, weer over mij moet laten komen] en de zucht om z.g. literaire brieven te schrijven mij niet eigen is hoop ik dat U mij wilt verontschuldigen voor het geval U mijn epistel als minder geslaagd zoudt moeten beschouwen.
| |
| |
Vergis ik mij niet, dan stelt U zich ook op het standpunt, dat de werkelijkheid fantastischer is dan de verbeeldingen waartoe de gedichten der meesten voor het meerendeel uitbloeien. Onder verzekering van een evenredig weder-sentiment als dat van Uw schrijven, met alle hoogachting,
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 8-3-46
Zeer geachte Heer Aafjes,
Uit uw brief met poststempel van 6 dezer maak ik op, dat het wel over mijn inzending aan Criterium gaat. Ik hoop, dat U er veel in vindt, wat dienstig kan zijn. Wel zou ik U in overweging willen geven het geschikte bij plaatsing wat te verspreiden over eenige afleveringen in den loop van dit jaar. Want tot aan den oogst over 1946 heb ik practisch niets meer aan kleine gedichten. En als de zomer die komt in verhouding wordt als deze Maartdagen, kan het wel eens op een mis-vangst uitloopen. Dat ik overigens over Uw waardeering voor mijn verzen gebloosd heb als een jong meisje, neemt U vanzelf wel aan.
Ik weet niet met welke ‘Men’ U hebt gesproken, maar dat ik niet bijster gesteld zou zijn op vreemd bezoek heeft zijn oorzaak meer in persoonlijke omstandigheden dan een directe afgetrokkenheid ten opzichte van eventuele bezoekers. Vooreerst valt mijn weinig attractief persoon na de schriftelijke kennismaking erg tegen. Daar heb ik bewonderaarsters steeds direct op gewezen en voor gewaarschuwd. Begin nooit correspondentie met zulk een onaanzienlijke man als ik ben. Maar wil je niet hooren, beklaag het je niet, als ik je de huid poëtisch en onpoëtisch volscheld.
Daar komt dit bij, dat ik zuinig moet leven, geen wijn of sterke drank drink, omdat ik er niet tegen kan, niet rook om hetzelfde motief en deze kostelijke dingen dus ook niet in voorraad heb en dat ik zeer karig ben in het deelnemen aan de gesprekken in een gezelschap. Ik ben inderdaad liever alleen en liefst in het gezelschap van mooie oude boom-exemplaren in een park.
In den beginne heb ik ook wel wat ge-ouwe-hoerd over letteren en kunst, maar ik had nooit veel tijd en dus heb ik aan dat gezwam over kunsten en letteren gauw een eind gemaakt. Ook de tijd van een dichter is afgemeten en niet eindeloos. Schrijf verzen, heb ik me gezegd, desnoods nog liever middelmatige verzen dan een goed essay, maar doe wat en klets niet.
Dit alles behoeft U, als U toch weer eens in Maastricht komt er niet van af te houden eens persoonlijk kennis met mij te maken, hoop ik. Ik verneem van te voren wel gaarne even, wanneer U hier in
| |
| |
de stad komt. U nog hartelijk dankend voor uw goede wenken en U mijnerzijds een multiple inspiratie tot het schoone vers en ook overigens wenschend, met poëtengroet, gaarne
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 23-6-'46
De Kath. Radio Omroep
(ter attentie van den Weledgeb. Heer A.v. Waaijenburgh, Ziekenuurtje), Hilversum
Het deed mij genoegen te hooren dat in het Uurtje voor de Zieken van gisteren ook was voorgedragen een gedichtje van mij, getiteld Zon.
Waar aldus een onderdeeltje van mijn werk door U ter verstrooiing en stichting voor de zieken is aangewend en ik het eene plezier het andere waard acht neem ik hiermede de vrijheid [en ik mijn edelmoedigheid, binnen de perken van mijn bescheiden middelen dan - nergens, waar ook ter wereld laat overtreffen, meen ik, bij wijze van revanche] Uw aandacht te mogen vestigen op een artikel van mij indertijd gepubliceerd in het Weekblad ‘Voor Limburg’ annex met het Advertentieblad hier ter stede.
Teneinde uw kostbaren tijd niet te zeer in beslag te nemen, heb ik wat ik voor de zieken in algemeeneren zin van belang achtte, met rood potlood omlijnd. Ik hoop dat dit artikel u nog onbekend moge zijn en dat u onder uw naaste medewerkers een medicus en een musicoloog moogt bezitten, die deze merkwaardige innerlijke krachten van Ravels Boléro nog een frappanter reliëf voor onze zieken kunnen geven.
Hoogachtend,
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 27-10-'46
Zeer Geachte Heer Nypels,
Van mijn broer ontving ik Uw briefkaart van 25 dezer met verzoek om een getekend portret of foto daarvan. Tot mijn leedwezen moet ik U berichten, dat ik daar niet over beschik en ook bezwaren heb tegen het afstaan van een gewone foto. Reden is dat ik in den laatsten tijd grootere gedichten (300-700 verzen) heb geschreven en nog schrijf met onderwerpen die ook op het ietwat geduldige papier een bruisender levensrithme laten veronderstellen dan een dichter zich op den drempel van zijn derde jeugd gemeenlijk kan veroorloven. Daarom doe ik mede ter wille van de daarin optredende Muzen het onmogelijke om ‘mijn ouden kop’ buiten
| |
| |
periodieken (kranten) te houden. Zoo is het met de Elegie om het verlies van Amarant die oorspronkelijk Elegie om het verlies van tien kilo sex-appeal zou heeten, maar welke titel ook door Matthieu banaal werd gevonden. Misschien interesseren U de ‘bijzonderheden’ hoe uw broer Jo de daarin optredende muze (volgens haar verhaal altijd) kon toevoegen: ik weet niet hoe de dichter tien kilo aan je verloren kon zien gaan, ik heb nog nooit voor een ons sex-appeal aan je gevonden. Zoo eveneens de Namiddag van een stillen katholiek (die tegelijk met de Elegie nog dit najaar moet verschijnen, al heb ik er tot nu toe geen drukproeven van zien arriveren).
Om nu maar kort te worden: ik heb niet lang geleden ook geen foto afgestaan aan Rott. Nieuwsblad, aan Parool en aan de samenstellers v.h. Jaarboek 1946, terwijl ik in hetzelfde verband aan Panorama schreef: dat mijn gezicht zich van mijn jongste werk steeds verder verwijderde en reeds een astronomische afstand heeft bereikt.
Ik zou U daarom zeer dankbaar zijn, als U het na dezen uitleg Uw opdrachtgevers plausibel kunt maken, waarom ik het niet over mijn hart kan krijgen hen ter wille te zijn.
Dit schrijven is uiteraard zeer vertrouwelijk.
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 8 Dec. 1946
Waarde Heer Van Megen,
U zult wel gedacht hebben, dat ik terwille van een of ander of juister tengevolge een of ander Nirvana niet meer aan U denk. Het zit echter zoo: met de St. Nicolaas-drukte zijn de present-exemplaren bij van Gend en Loos terechtgekomen en hebben eenige dagen daar gelegen, maar niet op mijn bureau, zooals ik het gaarne had. Maar ze zijn er.
Van ganscher harte mijn dank voor Uw hartelijke felicitatie, die een der eersten was, die hier ‘binnenliep’. Het is mij een genoegen U daarop aansluitend een exemplaar van mijn Pacific aan te bieden, dat wat de lengte betreft nu eens een heel iets anders is dan mijn korte gedichtjes. U vertelt of schrijft me t.z.t. wel eens, wat U ervan hebt gedacht. De geweldige ‘verjonging’ zooals die in de Gazet van Limburg beschreven staat, doet zich in dit gedicht trouwens ook gelden. Maar ik hoop, dat U in de toekomst niet meer spreekt van de ‘Goddelijke vonk’, doch dat de lectuur U zal doen besluiten te spreken over een ‘Goddelijke steekvlam’.
Uw beloofd langer epistel zooals U zich dat voorstelt hoop ik binnenkort tegemoet te zien en ik eindig met U nogmaals hartelijk te danken, ook namens ‘vrouw en kroost’.
| |
| |
Met de beste wenschen voor U en de Uwen en besten groet, gaarne uw
Pierre Kemp
| |
19-12-1946
Hoogedelachtbare Heer Burgemeester,
Hiermede betuig ik U mijn besten dank voor Uw hartelijke gelukwenschen ter gelegenheid van mijn zestigsten verjaardag.
Al hoop ik met U, dat dit kroonjaar nog door meerdere anderen mag worden gevolgd, toch is het niet uitgesloten, dat ik onze dierbare Maasstad en haar omgeving plotseling of misschien ook al minder plotseling zal hebben te verlaten voor het Eeuwige. En hierom maak ik van deze gelegenheid gaarne gebruik om een wensch te uiten, nl. den volgenden: Zou de gemeente Maastricht mij na mijn dood ooit de eer waardig keuren een van haar straten naar mijn naam te noemen dan heb ik maar één verlangen: laat het een straat of een laan zijn met boomen en als het kan met platanen, mijn favorieten.
Nogmaals hartelijk dankend en met de meeste hoogachting,
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 31-3-'47
Hooggeachte Heer G.W.O.,
Een mijner kennissen las mij Uw artikel ‘Over het stofomslag’ voor. Zijn lezing deed mij denken aan een mogelijkheid met het stofomslag, die ik in Uw artikel niet aangestipt hoorde en die misschien een mogelijkheid is door mij alleen toegepast op mijn kleine bibliotheek.
Die bibliotheek, ± 1000 deelen, is nog al een tamelijk bewegelijke en zoo ben ik al spoedig tot het inzicht gekomen, dat wil ik vroeger of later een of meer boeken van de hand doen, ik er alle voordeel bij heb de stofomslagen om de boeken te laten. Dit deed ik in het begin, maar op deze wijze kreeg ik vrij eentonige kasten met meestal witte of maar zwak getinte ruggen van boeken. Bovendien leed dit wit door den invloed van zon- en daglicht en werd de stofomslag ook door veel in handen te nemen iets minder frisch.
Zoo kwam ik er uiteindelijk toe ook het omslag te gaan beschermen, eerst met geel papier, dat in vele zaken het geëtaleerde in de vitrines beschermt. Echter was dit geel te glasachtig en miste het wel een zekere gewenschte intime sfeer. Zoo kwam ik tot het goedkoopere papier, dat thans het decoratieve van de stofomslagen in mijn kasten siert. Het bestaat in 7 tinten: geel en later met oranje, rood, purper, violet, blauw en groen. Er zijn nog wel meer tinten tijdens den oorlog verschenen, zooals bijv. dit purper en er was
| |
| |
vroeger nog een dof donker-rose. Er bestaan natuurlijk ook andere minder transparante bonte papieren, die ik alleen bij gebrek aan de eerstgenoemde kwaliteit gebruik; ze zijn niet meer glanzend, niet zoo stevig en glad, en minder transparant; purper en lichtblauw gaan hierbij.
De bijgevoegde papiermonsters deed ik om geïmproviseerde miniatuur-stofomslagen met wat gekrabbel of het een titel moet voorstellen. Maar U kunt dan toch zien welke effecten deze papieren in een geheele kast teweegbrengen, te meer als U zich voorstelt, dat niet alle stofomslagen helder wit zijn, doch soms getint als licht-zeegroen, zacht-lavendel blauw, chamois enz. enz. enz.
In Uw artikel hebt U overigens ook de decoratieve mogelijkheden wel opgesomd en misschien is U hetgeen ik hier te berde breng niet eens onbekend. Waar ik echter hiervan niet zeker was, meende ik U voor het voorgaande Uw belangstelling te mogen vragen.
Intusschen met de beste wenschen voor het stofomslag, hoogachtend,
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 3-9-'46
Zeer geachte Heer Kelk,
De toezending van het Juli/Aug. Nr. v. Ad Interim herinnerde mij nog eens aan ons gesprek op 16 Juli jl. Het ging toen over de mogelijkheid v.h. plaatsen v.e. langer gedicht in Ad Int. In de beschouwing werd door U de lengte van den gedichtencyclus v. H.R. Holst in dat nr. betrokken. Dit beslaat 13 pag's.
Het gedicht, dat ik U wilde voorleggen en dat ‘Pacific’ heet telt, behalve de 6 regels v.e. citaat 693 versregels waarbij dan nog de ruimte komt voor de regels wit tusschen de verschillende verzengroepeeringen in.
Berekend naar den letterspiegel van Ad Interim zou ‘Pacific’ dan 22 pagina's vergen, of 9 meer dan de cyclus van H.R. Holst. Dat is veel. Indien ‘Pacific’ als gedicht het fiat v.d. Redactie verwerft ware opname voor een bijzondere gelegenheid misschien te motiveren. Zulk een gelegenheid zou dan mijn 60en verjaardag kunnen zijn, die ik overigens, gezien mijn middelen en alle mogelijke nog altijd bestaande schaarschten, alleen in een orgie van verzen zou kunnen vieren [Want ik kan het U wel toevertrouwen dat mijn Muzen misschien tot de slechtst gehonoreerde Muzen in den lande behooren], te meer daar ik mij persoonlijk geen uitbundigheden in eten en drinken mag veroorloven.
De opzet zou bij plaatsing in Ad Interim dan zijn dat het zetsel meteen kon worden gebruikt voor een bundel, die behalve de 22 pag.
| |
| |
verzen, nog 6 pag. zou vragen, 2 voor den Franschen titel, 2 voor het titelblad en 2 als wit blad achter het gedicht, dus 28 pagina's + een geschikten omslag.
De uitgave zou dan kunnen geschieden:
1e door den uitgever van Ad Interim voor diens rekening met nog nader overeen te komen condities
2e door den drukker van Ad Interim voor een anderen uitgever
3e door het zetsel aan een andere uitgever af te staan tegen transportkosten (waardoor dus geprofiteerd kan worden van staand zetsel).
Maximaal wordt door mij gedacht aan 500 exx. en dan is het de vraag wat dit in het geval onder 2e zou kosten.
Wat nu het gedicht betreft: Hoewel de Nederl. Spoorwegen bij mijn beste weten althans in 't vooroorlogsch materieel niet direct locomotieven als het type Pacific Amerika in de vaart hebben, dus heb ik dit type, voor zover dit mijn reactie op het citaat uit de partituur gold aangehouden en kan ik dus in vers 1 van mijn gedicht 2-3-1 worden. In den tijd dat ik als jongetje treintje met het blondje uit het gedicht speelde waren er trouwens geen Pacific's, maar de iets minder sterke sneltreinlocomotieven van het Atlantic-type. Het kind in mij heeft echter nooit afscheid van mij genomen en is met den dichter zoo sterk vergroeid, dat het parallel kon blijven met den groei en ontwikkeling van de geliefde locomotieven. De vaktermen ‘loc’ voor locomotief en ‘Meester’ voor machinist die wel eens worden gebruikt zullen de reizenden onder de lezers wel niet onbekend zijn.
De pagineering, die met 5 begint, voorziet in het geval van afzonderlijke uitgave, waarbij pag. 1 t/m 4 voor den titel gereserveerd blijven.
Ik meen niets te hebben vergeten of over het hoofd te hebben gezien, laat mij U nu bij voorbaat danken voor de te nemen moeite en na hartelijke en collegiale groeten, gaarne verblijvend,
uw Pierre Kemp
| |
| |
| |
Maastricht, 18-9-'46
Zeer Geachte Heer Kelk,
Mijn besten dank voor Uw brief van 14 dezer en voor de moeite, die U alvast genomen hebt. Wat de ‘Pacific’ betreft wacht ik dus maar eens af wat ik van U of van Utrecht hoor.
Het verheugt mij, dat de lezing van mijn boekje U is meegevallen. Inderdaad sluit het nog bij zijn voorganger aan. Met ‘Pacific’ keer ik terug naar een soort van gedichten, dat ik in 1916 verliet, maar mij steeds dierbaar is gebleven.
En nu Uw Faun-vertaling. Mallarmé's gedicht heeft mij altijd gefascineerd, al heb ik er steeds onderscheid gemaakt tusschen de elementen die Mallarmé, denkend aan de voordracht door Coquelin (als ik het wel heb) niet meende te moeten nalaten en de overige elementen, die de geladenheid van zijn gesublimeerde sensualiteit al vaporiseerend uitwaaierden. De muziek van Debussy als voorspel tot het gedicht heeft een zekere superioriteit van de tonenmaterie naar voren geschoven, die ik bij het lezen van het gedicht niet meer van mij kan afzetten en ik in het gunstigste geval maar kan wijten aan mijn laksheid om de gemakkelijk aansprekende muziek te ondergaan. Ik voel echter, dat ik Mallarmé dan onrecht aandoe en ik kom er dan uiteindelijk toch weer toe meer van den faun van Mallarmé te houden dan van die van Debussy. Au fond ruikt de faun van M. meer naar den vitalen, ruigen bok [en ik kan mij best voorstellen, waarom ik altijd aan het gedicht van M. denk, wanneer ik op straat twee honden aan elkaar zie ruiken] en daar delft de muziek van Debussy dan ook het onderspit.
M's Faun heeft een zeer bijzonder bouquet en dit maakt de vertaling zeker niet gemakkelijker. Bij het vergelijken van den oorspronkelijken tekst met Uw vertaling voelt men, dat U elk woord afzonderlijk door een zoo bekoorlijk mogelijk Nederlandsch hebt willen vervangen. Bv. ‘serein’, dat in de Nederl. poëzie vaak gebruikt wordt met ‘sereen’ en dus gemakkelijker door dit laatste woord te ‘vertalen’ ware geweest, is aan de [aan purisme grenzende] hoog opgevoerde vemederlandsching niet ontsnapt bij U.
Vroeger heb ik ook wel eens vertalenderwijze gesnuffeld aan de Faun, maar de verplichting van het rijmen stond practisch een letterlijke vertaling erg in de weg.
Toen U dus uit de narigheid der oorlogsjaren vluchtte naar de Siciliaansche boorden hebt U zich op een object geworpen, dat de bijzondere charme bezat U geruimen tijd vast te houden en te kunnen boeien.
Het komt mij voor, dat U de Nederlandsche mogelijkheden van vertaling op een uiterst geslaagde wijze hebt uitgebaat, al laat m.i.
| |
| |
het Nederlandsche taaleigen niet toe dezen neerslag van den Franschen geest in zijn geheel te transponeeren. Ik heb U om deze vertaling waarlijk benijd. Zoodra ik iets van ‘mijn middag’ hoor, zal ik U liefst door het beloofde exemplaar, ervan op de hoogte houden. Inmiddels nogmaals dankend voor genomen en te nemen moeiten, met vele collegiale groeten, gaarne Uw
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 20-6-'48
De Weled. Heer J. Romijn,
Mijn besten dank voor Uw schrijven van 11 juni jl. Wat de ‘Pacific’ betreft is het inderdaad gezien de gunstige bespreking ervan wel spijtig dat dit boekje niet beter is verkocht. Ik zit niet zoo dik in de financiën, dat ik de nu nog overige 157 ex. zoo maar zou kunnen laten aanrukken, want dan zou ik verplicht zijn den aankoop van mij onmisbare nieuwe boeken stop te zetten. En ik heb in dit opzicht al zoo veel offers gebracht. Ik kan mij natuurlijk wel troosten aan het verhevene voorbeeld van Shelley, die vanuit Italië moest schrijven, dat hij hoopte van zijn ‘Prometheus unbound’ toch wel twintig exemplaren te zullen verkopen (het staat ergens te lezen in N.J. White's ‘Shelley’ New York 1940) maar dat blijft een schralen troost. In ieder geval wij zullen nog maar eens wachten. Voor U het restant opruimt wilt U mij zeker wel even daarop attent maken. Het Limburgsch Antiquariaat van mijn broer, waarmede ik hierover sprak, zal tegen dien tijd wel een tiental ex. willen ovememen. Misschien als ik het mij permitteren kan, neem ik er ook nog eenigen, want ik geef wel eens bundels weg.
Het is jammer, dat mijn zending gedichten van 23 juni 1947 daar zo onproductief blijft liggen bij Gabriël Smit. Ik voel het als onrechtvaardig en grievend aangezien de geringere publicatiemogelijkheden voor de oudere dichters, ook al is het mij tot nu toe gelukt erg jong te blijven. Ik houd nu eenmaal niet van doofpotten, ook niet van poëtische. Ik zal er niet verder over uitweiden en laat hierbij een nieuw stel van mijn zending van 23 juni 1947 toekomen, behalve het gedichtje ‘Menschenwerk’, dat ik niet meer heb gevonden in mijn aanteekeningen.
Het is de groep gedichten gemerkt A. Resp. getiteld:
argwaan |
staande slapen |
het milde lied |
broedergroet |
vóór het water |
nacht-reflexen |
levensboog |
Rood |
Roep der eenzaamheid |
Pessimisme |
Voorspelling |
Het onzeggelijke |
| |
| |
Voorts heb ik er aan toegevoegd een zestal nieuwe gedichten, groep gemerkt B nl.
Symphonie der Canadassen - Ironie - Schedelleegte - wijsheid - mislukte chiromantie - Reuk der aarde.
Met beide groepen ben ik naar de nieuwe spelling overgegaan.
Intussen, met vriendelijke groet, Hoogachtend,
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 2 mei 1949
Zeer Geachte Heer Romijn,
Als vervolg op mijn voorlopig antwoord van 10 april jl. op Uw brief van 1 april 11. nog het volgende. Ik had gemeend weer een zending kleine gedichten saam te stellen voor Ad Interim, maar ik zit met nog een paar grotere gedichten, waarvoor ik geleidelijk publicatie zoek en dan gaarne het ene plezier het andere waard zal laten zijn. Want als ik ze mettertijd moet laten uitgeven, kost het me ook geld en ik kan in mijn tegenwoordige omstandigheden niet zoveel toeleggen op de eventuele uitgave. Wanneer ik mijn gedichten maar gedrukt zie, het behoeft nog niet eens als bundeltje, is mij dat genoeg en zijn ze weer eens ‘weggereageerd’. Als de Redactie van Ad Interim het hierbij gevoegde gedicht waardig zou keuren voor opname, zou ik van mijn kant gaarne van het honorarium afzien mits ik maximaal vijf en twintig afdrukken van den verstekst kreeg. Het is niet mijn bedoeling nog eens iets te hebben als ‘Pacific’. Ik onthecht mij meer en meer van het overbodige en beschouw de dichtkunst uitsluitend nog als een recreatie-terrein, dat ik ± gratis exploiteer.
Het gedicht heeft tot titel: De Namiddag van een stillen katholiek, een titel, die, nu er nog al een en ander te doen is over de publicatiemogelijkheden en moeilijkheden van katholieke dichters tevens een zekere actualiteit kan hebben.
Mij voor uw bericht van ontvangst en later van eventuele plaatsing (in welk geval ik gaarne een drukproef zal ontvangen) aanbevelend, met hartelijke groet en de meeste hoogachting,
Pierre Kemp
P.S. Mocht het gedicht niet voor plaatsing in aanmerking komen, dan houd ik mij evenzeer voor bericht daarvan en terugzending aanbevolen.
| |
Maastricht, 29 mei 1949
Zeer Geachte Heer Brunklaus,
Van mijn zoon uit het Archief vernam ik, dat het Uwe bijzondere
| |
| |
belangstelling heeft, welke opinies de diverse confraters in de Schone Kunsten & Letteren er op nahouden ten opzichte van het werk van Aad de Haas. Als zinnelijk mens kan ik de kunst van de Haas noch ‘bijvallen’ noch ‘onderschrijven’. Ik heb nu eenmaal een andere eerbied voor het schoons, dat al of niet naar het evenbeeld van Zijn schepper uit de hand Gods zich onweerstaanbaar aangetrokken heeft gevoeld door de aantrekkingskracht der aarde. Van de andere kant ben ik te zeer voorstaander van elke vorm van democratie, ook in de Schone Kunsten, dat ik welke uiting ook, zelfs in gedachten onwelwillend zou willen zijn. Ik heb zelf geruimen tijd geschilderd en ben daarbij ook tot gedeformeerde conclusies gekomen, die ik echter uiteindelijk niet zonder Freudiaans-gedachte attachés achtte. Toen ik dan ook een stukje had geschilderd, dat deed denken aan een team vagina's die kleptomanie hadden gepleegd in een bontzaak, begreep ik dat er voor mij niets meer anders overbleef dan er met mijn penseel een punt achter te zetten en dit de wereld kond te doen in een klein gedicht. Zulks geschiedde in 1934, met het gedichtje ‘Staking’ voorkomende in ‘Fugitieven en Constanten’.
Met de beste wensen voor Uwe enquête en vriendelijke groeten, gaarne uw
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 21 nov. 1954
Waarde Heer Van Megen!
U zult wel denken, dat ik spoorloos ben maar dat kan óók niet, want dan had de ijverige Posttante U wel Uw brief geretourneerd.
Neen, dat zit zo, wij moeten heren zijn in het verkeer en de dichters dubbel, die moeten bovendien nog heren zijn in 't verkeer met de Muzen. Die krijgen dus de voorrang, of zij hem verdienen laat ik in het midden. Hoe ouder men wordt, hoe meer men dit laatste, iets in het midden te laten ook al weer de voorrang geeft.
Maar nu, naast deze inleiding, haast ik mij toch U mijn hartelijke dank te betuigen voor Uw even hartelijk proficiat met mijn bekroning. Wat nu de voldoening hierover betreft dit. Een dichterling, tenminste ondergetekende, heeft de grootste voldoening al aan wat hem, en soms zeer pijnlijk voor zijn linkerzijde, er toe brengt gedichten te ‘baren’, afzonderlijke exemplaren en bij uitzonderlijke inspiraties aan de lopende band. Als hij dan later zijn prestaties of producties leest, heeft hij telkens weer een herhaling-nasmaak van de vreugden en de pijnen die zich bij het rijm-proces hebben gemanifesteerd.
Maar de dichter heeft ook sinds zijn jeugd ge-emmagazineerd, in zijn poëtisch magazijn indrukken opgeslagen, zoals ijzerhandelaren
| |
| |
spijkers en schroeven en al hun andere artikelen van klein tot groot. Na vijftig jaren min of meer kan dan een inspiratieve vonk komen en op die al heel lang gemagazijneerde artikelen losslaan, die zich dan weer bij de dichter op meest poëtisch-onlogische wijze vermengen met de indruk die in zijn oude dag nog de vonk veroorzaakt en waarvoor hij soms zo gevoelig is en onderhevig. En daardoor, door al die mengingen van jong en oud, dwaas en wijs, ontstaan dan, bij mij althans, de experimentele, altijd moderne gedichten, waarvoor men op 68 j. leeftijd een prijs krijgt. Ik hoor U al mompelen: ik wist niet, dat het zo eenvoudig was, dat is eigenlijk een broertje van het ei van Columbus! En toch is het zo. Nog deze maand (meen ik) verschijnt in ‘de Gids’ van mij een artikel: Woord, kleur en inspiratie en daarin is eveneens de uitleg van bovenstaand ‘principe’ aangegeven. Zodra ik overdrukken er van krijg, laat ik U er een toekomen.
Uit het voorgaande kunt U nu opmaken wat er allemaal omgaat in zulke geen dividend-opbrengende industrie als die der gedichten. Maar dan zult U ook enig idee hebben welke ramp mij heeft getroffen, toen ik, door mijn oogziekte van Kerstmis 1952 tot ongeveer eind mei 1953 deze activiteit heb moeten stopzetten en ze nu nog altijd slepende moet gaande houden. Ik heb in die tijd niet kunnen lezen en schrijven door een zeer hardnekkige regenboogvliesontsteking aan mijn goed oog (met het andere heb ik dat nooit kunnen doen en ben er ook om afgekeurd voor de militaire dienst). Dat is voor mij eenvoudig een hel geweest: 5 maanden niet lezen en al de opgekropte poëzie niet kunnen uitlaten.
Die vervelende geschiedenis heeft ook nog kans op recidiven. En zo heb ik mij te houden buiten koude, tocht en wind en ga ik, als deze dingen in de weersgesteldheid aanwezig zijn niet meer uit. Dat is practisch gesproken van November tot en met half April. Dit jaar met al zijn wind en beroerdheid ben ik maar één keer over de brug naar Maastricht geweest. Ik kan daar wel wat tegen, tegen dat eigenaardig huisarrest, omdat mijn inwendig leven zo rijk aan afwisseling is. Om deze reden schrijf ik ook zo groot, anders begint het mij nog vroeger te wemelen voor mijn ogen. Ik moet dus zeer matig blijven in mijn schrijf- en leesbegeerten. Daarbij komen nog ouderdomseffecten, die het mij niet of haast niet toelaten mij van mijn basis te verwijderen en dan nog het hart. Het rusteloze hart zult U misschien zeggen. Zodat het krantenbericht toch wel de algemene toestand weergaf: niet opwekkend!
Ik hoor uit Uw brief, dat het U goed gaat en U, zo een beetje in kleiner formaat een soort Gedeon is en niet geheel de penselen hebt neergelegd. De Schone Kunst blijft, hoe klein ook, nog altijd een toevluchtoord(je). Wij hebben hier nog geen getrouwde kinderen.
| |
| |
Mijn zoons, resp. 36, 33 en 31 jaar zijn nog thuis bij de 73 jarige moeder, die hier nog voor alles alleen staat met een matige hulp uit haar familie. Zij verstelt er nog alles en alles bij en wil niets uithanden geven. Daarvoor moeten wij haar ontzien op allerlei wijzen.
Ook ik zal nog eens gaarne zien, hoe de tijd ons beiden heeft veranderd, maar ik geloof, dat het misschien toch beter zal zijn, als wij nog even wachten tot de glans van de zomerzon bij deze ontmoeting onze ‘schoonheid’ moge verhogen, om in de moderne reclame-stijl te blijven.
Onderwijl consumeert U alvast tussen al dat stralende intellect Uw restant diensttijd en kunt U er bij neuriën (zingen is niet zo chic) op de bekende wijs: ‘O, wat tijd! Wat duren die acht jaren lang!’.
Mijnheer Van Megen, nogmaals mijn hartelijke dank (voor het intermezzo beveel ik mij gaarne aan voor een van Uw met Van Megiaanse wijsheid en humor gekruide epistels) en met veel groeten, gaarne Uw
Pierre Kemp
P.S. Van wege de souvereine minachting voor 't slijk der aarde, heb ik over dit laatste niets gezegd met mijn pen.
| |
Maastricht, 8 januari '55
Zeer Geachte Heer Romijn,
In antwoord op Uw schrijven van 6 dezer kan ik U berichten, dat ik in beginsel voor een gezamenlijke uitgave, zoals Uw firma zich die voorstelt, alles voel.
Mijn gedichtenreeks over Maastricht is overigens uitgegroeid tot een stel van 21 gedichten, een kleine bundel dus.
Uw firma zou het boek geïllustreerd willen zien door tien kunstenaars lees ik in Uw brief. Als U voor de stad Maastricht nog geen illustrator hebt, zou ik gaarne de aandacht willen vragen voor iemand die alleszins bevoegd daartoe is. Ik heb zonder Uw firma te noemen gevraagd, of voor een eventuele medewerking aan het illustratieve gedeelte iets zou worden gevoeld en wacht nog op antwoord. Dat ik U dan weer zonder namen te noemen naar beide zijden zal laten toekomen.
Ik had mijn inzending al op 28 December jl. doen toekomen aan het Ministerie van O, K & W in de veronderstelling, dat deze (de opdracht zijnde over 1954) moest ingeleverd zijn vóór 1 jan. 1955. Nu dit eerst wordt verwacht omstreeks 1 dec. '55 heb ik nog tijd om er zo nodig kleine retouches in aan te brengen. Wanneer zou, als U tot uitgave overgaat, het manuscript uiterlijk in Uw bezit moeten
| |
| |
zijn? En wanneer eventueel voor ‘Vandaag III’?
Ik heb nog een aanbod gehad, wat U ook wel zal zijn gedaan.
Mij voor Uw berichten gaarne aanbevelend, met vriendelijke groeten en hoogachting,
Pierre Kemp
| |
27-5-1955
Hooggeachte Juffrouw H [...],
Half april werd ik geopereerd en sedert 4 mei ben ik weer thuis en heb de gevolgen van mijn operatie, die niet zo is meegevallen te voltooien in verbeterende richting. Ik ben zeer moe, ontzettend slaperig, als gevolg van het doorgestane en door te stane en ik zou U reeds eerder hebben geantwoord, indien ik werkelijk fit was. Maar daar lijkt het niet op. Toch ga ik een poging in die richting wagen. Uw dossier bezit ik nog ergens, maar waar? Naast uw dossier is er een poëtisch goed, dat verzameld werd onder de titel: betreft de Muze van de Tulpenboom en waaraan ik een zekere gehechtheid heb kunnen kwijtraken. Ik heb er uit gebruikt om o.a. zij het ook maar even te citeren in ‘de namiddag van een Stille Katholiek’. Er zou natuurlijk meer kunnen zijn, nl. hoe een dichter zijn genegenheid naar een symbool, in casu hier, de bladeren van een of de tulpenboom verwerkte, na die genegenheid te hebben verontstoffelijkt en gedistantieerd van het eigenlijke object.
Nu uw brief van 12 dezer. Ik hoop, dat het U goed gaat in datgene wat U zich hebt voorgenomen. [Ik kan over deze dingen moeilijk meer discussiëren, afgezien ervan, dat ik er de kracht en de moed toe zou bezitten. Het heeft m.i. ook niets met poëzie te maken en dit is het enige, wat mij nog vermag te interesseren] De namiddag van een Stille Katholiek heeft niets er mee te doen, met wat U veronderstelt, [hier volgt wat dit gedicht over de Tulpenboom vermeld] Als U het geheel nog niet hebt gelezen, wil ik U gaarne een afdruk laten toekomen.
Het is héél iets anders, dan U vermoedt. [In Forensen voor Cythère komt nog dit voor:]
Ik heb nog een paar maal in de loop der jaren een gedicht van U in de Linie gelezen en mij stil verheugd over deze poëtische levenstekenen. Zo dank ik U ook voor het bijgevoegde vers dat ik t.z.t. ik ben nu nog niet geheel hersteld, meer aandacht hoop te wijden. Dat U op de Dag der Gelofte aan mij hebt gedacht vind ik zeer mooi en zinrijk en ik ben U er zeer dankbaar voor, als voor de intentie van Uw héle brief. Maar ik moet nu staken; alles begint mij weer voor de ogen te wemelen. Ik bied U hierbij nog een afdruk van mijn artikel in de Gids van 4 april jl. ‘Woord, kleur en inspiratie’.
| |
| |
Misschien komt U er weer iets nader door tot datgene, waarmede U een aantal jaren hebt gecorrespondeerd. En nu, mijn ‘oud-leerlinge’, met vriendelijke groeten en mijn beste wensen voor Uw levensstaat en Zalige Pinksterdagen.
Uw oud dichter-correspondent
Pierre Kemp
| |
Mej. H [...], ongedateerd
Dat U precies hetzelfde is gebleven, neem ik op Uw gezag gaarne aan, ik heb er altijd een stevige indruk van gekregen, al ben ik persoonlijk geen voorstander van de slanke-dijen-reklame. Die vind ik erg onvrouwelijk. Maar wat ons tegenwoordig als vrouwelijk ideaal van schoonheid wordt voorgehouden is niet bijzonder inspirerend.
[...]
U houdt erg van beeldhouwwerken en stelt die boven muziek, volgens U zo vergankelijk. Daar is iets van aan maar juist dat ephemère is mij zo lief. U wilt iets moois altijd langer vasthouden! Hoe gaarne zou ik U een voorstelling willen geven, hoe ik een kleur, vooral rose, oranje en vermiljoen of een toon uit een muziekstuk wil vasthouden. Ik heb enige jaren geboetseerd en had een goede leeraar; ten laatste moest ik hem bekennen: Meneer X, ik zou gaarne nog wat bij willen blijven, zo een charmant en kundig mens vind ik U, maar al dat wit van die beelden: het maakt me kapot. Ik kan zonder de kleuren niet leven en het valt mij hard U te moeten verlaten.
Tjechow en Gogol zijn mij altijd favoriet geweest, maar die droevige Russische verhalen van anderen waren mij toch te troosteloos.
[...]
‘Waar ik mijn armen ook strek,
ik ben overal gek.’
Hugo Claus heeft eind 1961 bij een voordracht over de ware poëzie mij als ‘knetterend-gek’ aangemerkt. Er bestaat echter ook een spreekwoord ‘De gekken krijgen de kaart’.
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 11 nov. 1955
Hooggeachte Heer Romijn,
Nu de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan diverse letterkundigen opdracht heeft gegeven, om een gedicht over Rembrandt te schrijven en deze gedichten weer gezamenlijk gebundeld in 1956 zouden verschijnen, herinner ik mij, dat de uiterste termijn voor de opdracht over de ‘Steden’ December a.s. is.
| |
| |
In Uw brief van 1 Aug. jl. spreekt U de mening uit, dat het boek in kwestie Uws inziens in het voorjaar van 1956 aangeboden zou kunnen worden, om dan omstreeks September 1956 te verschijnen.
Hebt U nog iets in deze aangelegenheid overlegd met andere uitgevers, of is er bij Uw weten nog anderszins iets kunnen geschieden, om tot een realisatie van het boek te komen?
Ik zou natuurlijk gaarne voldoen aan het ministeriële verzoek om 2 presentexemplaren te zenden aan het adres van de afdeling kunsten van zijn departement, want de luxe om mijn persoonlijke bijdrage separaat te laten verschijnen, kan ik mij niet permitteren. U, die mijn manuscript hebt gezien, kunt zich van de kosten daarvan het best een oordeel vormen.
Bij voorbaat dankend voor de te nemen moeite, met hartelijke groet en hoogachting,
Pierre Kemp
| |
Maastricht, 20 januari 1956
De Heer Hoofddirecteur van het Rijksmuseum te Amsterdam,
Hoogedelgestrenge Heer,
Door de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd mij (samen met de letterkundigen Mevrouw Clara Eggink, Bertus Aafjes, Jan Engelman, Alfred Kossmann, dr. J.W. Schulte Noordholt, Gabriël Smit en Hendrik de Vries) bij brief van 9 november 1955 opdracht verleend tot het schrijven van een gedicht over Rembrandt. Zijne Excellentie zou gaarne zien, dat de resultaten van al deze opdrachten in het herdenkingsjaar 1956 in één bundel in druk kunnen verschijnen.
Uiteraard zal ik mede trachten deze wens te verwezenlijken. Het kan echter ook gebeuren, dat dit niet wordt bereikt. Mijn vraag wordt nu deze: zou in dit laatste geval, nu U in 1956 een grote Rembrandt-tentoonstelling houdt, mijn gedicht een plaats kunnen krijgen op die tentoonstelling? Als bijlage laat ik U hierbij mijn gedicht ‘Het rood van het Joodse Bruidje’ toekomen ter kennisneming.
Bij geval van plaatsing op de tentoonstelling zou ik gaarne vijf afdrukken van mijn gedicht ontvangen. Daardoor zou ik enigszins kunnen voldoen aan de wens van Zijne Excellentie: ‘bij het verschijnen in druk twee present-exemplaren tegemoet te zien aan het adres van de Afdeling Kunsten van Zijn Departement’.
Bij voorbaat dankend voor Uw eventuele belangstelling in deze, met de meeste hoogachting,
Pierre Kemp
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Maastricht, 27.XI.56
Turennestraat 21
Waarde Heer van Megen,
Hartelijk dank voor Uw felicitatie met de prijs en mijn excuse, dat ik niet eer antwoordde. Ik vind Uw brief momenteel niet en heb weer veel last van mijn ogen. Schrijf tegenwoordig ‘oog-kort’ brieven om die reden. Maar na de drukte, die mij allesbehalve ligt, hoop ik van zelf door de baaierd correspondentie heen te komen en te stoten op Uw epistolair kind.
Wij houden hier niets, er is niets te doen; ik heb naar goedwillende zijden verzocht mij en mijn oude vrouw, die half Dec. 75 wordt, gaarne in onze gewone huiselijkheid te laten.
Als bewijs van mijn overigens meer dan goede wil nog dit. Ik heb U vaker gesproken over een boek over landschapschildering. Dit is mij nog niet tegengekomen. Maar hierbij bied ik U als oude vriend een ex. van mijn Engelse Verfdoos aan. Later hoop ik U iets uit te leggen. Mijn ogen zeggen nu ‘oog-kort’.
Hartelijk gegroet met de Uwen en een prettige Sinterklaas en gaarne Uw
Pierre Kemp
P.S. Ik vergeet mijn brief bij de bundel in te sluiten. Hier komt hij separaat. Het is ver met mij gekomen.
| |
Maastricht, 28 sept. 1956
Hooggeachte Heer Borgers,
In aansluiting op mijn brief van 20 dezer het volgende. Ik kan beschikbaar stellen voor mijn ‘stand’:
1 ex. van mijn boek ‘phototropen en noctophilen’;
1 olieverf-schilderij, getiteld ‘Bekoring’, formaat inc. de lijst 88 x 78 cm. Is van mezelf.
2 kleine olieverf-stukjes, eveneens van mij, formaat incl. lijst 26 x 24 cm.
4 foto's, resp. van 1915, 1924, 1942, 1949.
1 portret van mij door de schilderes Hetty Kluijtmans in olieverf geschilderd in 1955, formaat incl. de lijst ± 54 x 48.
1 vrijwel compleet handschrift van het geëxposeerde boek. (Foto's, waarop ik met mij verwante auteurs sta afgebeeld, zijn er niet. Ik ben altijd alleen geweest.
Karikaturen van mij zijn er evenmin).
| |
| |
Als andere curiosa kan misschien het volgende dienen: De gedichten in ‘Phototropen en noctophilen’ lopen van ± 1936 t/m ± 1946. Zodoende valt de bundel voor een groot gedeelte nog onder de periode van ‘de dichter in de trein’, welke periode met Februari 1944 afsloot. De foto van 1942 stelt mij voor een gedichtje schrijvend in de trein. Daaronder kan als explicatieve titel staan: Het begin van de reis.
| |
| |
Ik wil er ook enige (minimaal 3) blocnootjes, waarop die gedichtjes in de trein werden genoteerd bijvoegen, deze groep blocnootjes heet dan: onderweg.
Dit wordt weer afgesloten met een nummer van het bedrijfstijdschrift ‘De Mijn’, opengeslagen bij een illustratie voorstellende een panorama van de mijnen Laura en Julia te Eijgelshoven, waaronder een gedichtje van mij. Titel hieronder te plaatsen: Het einde van de reis. Gegroepeerd dus iets als:
Gaarne zou ik van U de binnenmaten van de vitrine willen vernemen, dan kan ik hier ongeveer zien, wat er eventueel nog bij moet.
Het portret van Hetty Kluijtmans moet worden verzekerd voor zeshonderd (600) gulden, mijn eigen schilderwerk resp. voor vijfhonderd (500), éénhonderd (100) en nog eens één honderd (100) gulden. De rest behoeft niet te worden verzekerd.
Tenslotte, wanneer moet alles uiterlijk in uw bezit zijn?
Bij voorbaat dankend voor de te nemen moeite, hoogachtend,
Pierre Kemp.
| |
Maastricht, 18-XI-1959
Waarde Heer Van Megen,
Hartelijk dank voor brief van U, die men mij heeft voorgelezen. Schrijven kan ik nog wel. Teruglezen wat ik schrijf, niet meer.
Gisteren kreeg ik mij een rouw-brief van Mevr. Jongen-Schreibers en vandaag wordt mijn medewerker van zo menig jaar begraven.
Ik vind het altijd jammer, wanneer iemand niet, zij het maar een korte tijd van zijn pensioen kan genieten. Hij ruste in vrede!
Inderdaad begint het te vervelen, dat eeuwige prijzen, etc. etc., ik hoor het van meerdere zijden mondeling en schriftelijk. Maar hoe welkom ook, het is mij nu zo'n zielig gevoel, dit op de wijze van afwezigheid te moeten ondergaan.
Enfin, binnenkort gaat er worden geopereerd en ik ben niet zo zeker van een sufficiënte afloop. Zal ik als de blinde harpenaar uit het oude Egypte misschien de durende Nacht gaan bezingen!
Nogmaals, hartelijke dank en met hartelijke herinneringen, gaarne Uw
Pierre Kemp
|
|