Pierre Kemp. Man in het zwart, heer van het groen
(1980)–Rob Molin, Peter Morel, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Pierre Kemp: dichter, ambtenaar
| |
[pagina 61]
| |
PK wist overigens een wel zeer bijzondere manier om aan gedichten te komen: ‘In de zomernachten had ik de gewoonte tegen bomen van onze laan te wuiven en mijn rechterhand daarbij buiten het raam te steken. Dan voelde ik soms gedichten komen en zich hechten aan de toppen van mijn vingers.’Ga naar eindnoot6. Hierbuiten was het toch het methodisch werken met een strikte dagindeling dat moest zorgen voor een rijke opbrengst van zijn observaties en herinneringen. Daarbij moet hem goed van pas gekomen zijn, dat hij al vanaf zijn jeugd ‘in zijn poëtisch magazijn indrukken [had] opgeslagen, zoals ijzerhandelaars spijkers en schroeven en al hun andere artikelen van klein tot groot.’Ga naar eindnoot7. De meeste gedichtjes ontstonden - na Kemps pensionering althans - in zijn werkkamer: het voorkamertje van zijn huis aan de Turennestraat in Maastricht. Ook in dit vertrek weerspiegelde zich de ambtenaar Kemp. Fernand Lodewick, één van de negentien getrouwen, werd erdoor, bij een eerste bezoek, ten zeerste ontgoocheld: ‘Toen ik voor de eerste keer Pierre Kemps werkkamer betrad, kregen mijn toen nog gevoelige zenuwen toch wel een schok te verwerken: het atelier van de artiest had nl. veel weg van de nuchtere kantoorkamer van een ambtenaar bij de directe belastingen.’Ga naar eindnoot8. Een ‘makelaarskantoortje’ is het, meent Fred van Leeuwen: ‘Het is een echt bureau, want PK's schrijfbureau staat er precies midden in; de rest van het meubilair is langs de wanden gerangeerd. De boeken, achter glas in kasten, zien er weliswaar nogal onzakelijk uit in hun veelkleurige kaften, maar PK heeft altijd vol gehouden, dat zijn kaft-manie niets met esthetiek uitstaande had, maar alleen beoogde de tweede-hands-prijs van zijn boeken door het voorkomen van beschadigingen zo hoog mogelijk te houden. Het idee van “makelaarskantoortje” wordt ook gestimuleerd door de wetenschap welke “dossiers” in dat schrijfbureau aanwezig waren [...] als: een cahier, waarin alle gegevens van aangekochte boeken allerzakelijkst vermeld stonden [...], en het'cryptische “CVR-dossier”, waarin de manuscripten van gepubliceerde, maar nog niet gehonoreerde verzen: een administratie van “centenverdienerij”. Dan waren er de mapjes met systematisch gerangschikte velletjes gekleurd papier, die PK bij tijd en wijle ter hand nam en bestudeerde als “moyen à forcer l'inspiration”. Dat gebeurde tijdens zijn “spreekuren met de muzen”, die hij tweemaal per dag hield in zijn kantoortje.’Ga naar eindnoot9. Behalve de voormelde ‘dossiers’ zijn er allerlei ruitjescahiers bewaard met opschriften als: Bibliographie, Geleende boeken, Bibliotheken I; Bibliotheek, Reproducties, Discotheek, Geleende boeken, Bibliotheken II; Bibliographie, Program, Bibliotheken III. In één van deze schriftjes vinden we een op nauwgezette wijze | |
[pagina 62]
| |
bijgehouden overzicht van het aantal boeken en platen, dat Kemp in 1937 elke maand per rubriek bezat. Daarom weten we nu met zekerheid, dat van de 617 boeken waarover hij 1 januari van dat jaar kon beschikken, er 14 vielen onder erotische literatuur, 31 onder kinderboeken, 59 onder ‘Märchen’ - dat daarmee de grootste rubriek was -, nul onder sport, en datzelfde aantal onder wiskunde. En dat hij in die maand eigenaar was van 27 grammofoonplaten met Duitse muziek, 118 met Franse en 46 met Russische bij een hoeveelheid aan platen van 215. Het totaal boeken- en platenbestand, rekende PK uit, was op dat moment 832. Op 1 januari 1938 was dit gegroeid tot 897. Een staaltje van bedrijfsadministratie leverde hij eerder met de schilderijenboekhouding Productie 1929, die wat de productie sec betreft alleen al vijf onderafdelingen kent: productie (= aantal schilderijen per maand), productiedagen, dagproductie, productie in cm2, en ‘idem per productiedag’. Hiernaast hield hij, in zijn drang naar volledigheid, formaten, uitgaven aan materialen, verkoop en depots bij.Ga naar eindnoot10. Een ambtenaar begaat in de regel geen valsheid in geschrifte. En een dichter, meende PK, mag evenmin liegen. Veel was hem daarbij gelegen aan het niet ‘wetenschappelijk onjuist’ zijn van zijn werk. Toen hij in het gedicht ‘Cartophilie’ een jongetje zijn buisje naast zijn linkerbeen liet bergen, voorzag hij een brief aan diens vader van het P.S.: ‘Bij gelegenheid hoor ik wel of Ronald links of rechts is.’Ga naar eindnoot11. In een essay over Kemp als zondagsdichter, worden door Karel Reijnders nog andere bijzonderheden van die waarheidszucht vermeld. Reijnders noemt hem in die ‘wetenschappelijk-ambtelijke’ kijk op de werkelijkheid een ‘naïeve kunstenaar ten voeten uit’.Ga naar eindnoot12. Harry G.M. Prick - ook conservator van het Letterkundig Museum - was van de betrouwbaarheid van de gedichten op de hoogte. Begrijpelijk schrok deze toen hij in het tijdschrift Roeping ‘Kladgedicht’ las: Mijn kladgedicht heb ik verscheurd
in vieren op weg naar de prullemand
De dienende heeft het al opgebeurd
en met haar schennende hand
gelegd bij de as in het vuilnisblik,
gereed op de stoep van de straat.
[...] (VW, 656)
Voor Prick leed het geen twijfel: hier ging kostbaar materiaal voor eeuwig verloren. Hij kon door kordaat in te grijpen echter heel wat kladjes redden. ‘Kladgedicht’ wilde PK aanvankelijk niet gebundeld zien. De | |
[pagina 63]
| |
dienende uit het gedicht was niet meer werkzaam bij de familie, en de dichter vreesde dat hij nu door de critici voor leugenaar uitgemaakt zou worden. Dat het gedicht uiteindelijk toch opgenomen werd in De incomplete luisteraar, is te danken aan de overredingskracht van Prick, die meehielp aan het persklaar maken van deze bundel.Ga naar eindnoot13. Het nonsensicale in Kemps poëzie is deels, paradoxaal genoeg, een uitvloeisel van zijn boekhoudersmentaliteit; zijn kinderlijke visie heeft er eveneens mee vandoen. Hij doet denken aan Lewis Carroll, die logicus was en zo graag speelde met de regels van de logica. In zijn brieven aan kinderen bij voorbeeld. Ook PK voert in sommige gedichten een beroepshalve zakelijke visie tot in het absurde door. Alles kan, als in een kinderwereld, tot materie worden, en alles is verhandelbaar: Grote zaak
Toen alles scheen verloren,
heb ik de avond gered.
Met al zijn sterrebeelden
nam ik hem mee naar bed.
Ik heb het uitverkoren
's nachts grote zaken te doen
met eigengeteelde
ideeën van minstens voor een miljoen.
Wat is dat weer voor een gewemel?
sprak de vrouw in mijn bed mij aan.
Ik kocht je het deel van de hemel,
dat je taille 't voordeligst zal staan.
(VW, 523)
Daadwerkelijk was Pierre Kemp ambtenaar vanaf 1916 bij de steenkolenmijn Laura & Vereeniging in Eygelshoven, een dorpje niet ver van Kerkrade.Ga naar eindnoot14. De afstand Maastricht-Eygelshoven werd afgelegd met de trein, die een nauw met zijn dichtwerk verbonden liefde bleef. Tijdens deze ritjes ontstonden talloze korte gedichten. Om in rust zijn invallen te kunnen noteren, reisde hij tweede klas. Een luxe in een tijd waarin men nog een derde kende. In 1925 werd hij chef van het loonbureau, waar hij vanaf het begin al werkzaam was. Hier maakte men niet alleen de loonstaten op. Onder deze afdeling ressorteerde eveneens het toezicht op de | |
[pagina 64-65]
| |
De schilderijen-boekhouding ‘Productie 1929’.
| |
[pagina 66]
| |
Een foto rond 1926 gemaakt voor een van de kantoren van de mijn bij het afscheid van een boekhouder. Kemp staat - bij uitzondering blootshoofds - geheel rechts.
| |
[pagina 67]
| |
Bij het vijfentwintigjarig bestaan van de kolenmijn Laura, in 1924, werd de foto links onder genomen. Was zij wat later gemaakt, dan had men nu op de uitvergroting (boven) kunnen zien hoe Pierre Kemp zich door zijn voorgerecht worstelde: een vijfdubbele portie zalm, die een collega hem bij wijze van grap had opgeschept. Aan een andere spijs is Kemp tijdens dit diner niet toegekomen.
| |
[pagina 68]
| |
Voor de jubilerende arbeiders van de mijn schreef PK omstreeks 1926 dit gelegenheidsgedicht - voor de beambten dichtte hij een ander. De zangvereniging van het bedrijf bracht deze tekst bij een bijeenkomst ter ere van de jubilarissen ten gehore. Door de Kerkraadse drank- en sigarenhandelaar Scheeren werd het feestlied getoonzet. (Niet opgenomen in het Verzameld Werk.)
Feestlied
Wij treden heden blij U tegen
Met bruisend lied van hart' gewijd!
Wij zijn den dag te meer genegen,
Nu gij hier jubileerend zijt.
Vóór gingt gij ons in moeizaam trachten
Nooit was het werken u te veel.
Gij gaaft de mijn uw stoere krachten.
En wat gij deedt, deedt gij geheel.
Gij eert bedrijf en stand all' beiden,
Die trouw steeds stond op uwen post.
Gij hebt den arbeid willen wijden,
Uw woord ten volle ingelost.
En nu dees dag uw werk komt kronen,
Die hier in stille glorie staat,
Zijn wij hier al vereend te toonen,
Wat in onz' harten ommegaat.
Wij weten ons den tolk van allen
En laten blij met volle keel
En voller hart ons ‘Leve!’ schallen,
Wij van het wiel en van 't houweel.
Muziek v. F. SCHEEREN Tekst v. P. KEMP.
| |
[pagina 69]
| |
administratie van de ongevallen. Kemp hield zich voornamelijk met dit laatste bezig. Elke kantoordag begon voor hem met het inzien van het ongevallenregister in de ‘verbandkamer’. En hoewel die dichtbij in dezelfde hal was, zette hij erheen toch zijn zwarte hoed op, die altijd binnen handbereik op een tafeltje lag. Kemp, al vroeg kalend, was bang dat hij kou zou vatten. Overigens ging hij geheel in het zwart gekleed. Zo waren de sporen van het mijnstof minder goed zichtbaar. Geliefd was hij niet. Men vond Kemp een zonderling. Medewerkers hadden nagenoeg geen contact met hem. Hij hield zich afzijdig en werd liefst zo min mogelijk door hen lastig gevallen. Ondergeschikten die voor loonsverhoging kwamen, kregen nul op het rekest: ‘Kan ik me niet aan ophouden’. Problemen die ze hadden met bepaald werk werden afgedaan met: ‘Maak het je maar zo gemakkelijk mogelijk’. Verder bemoeide hij zich er dan niet meer mee. Hij was de enige chef bij wie het personeel fluisterend sprak; gepraat kon hem humeurig maken. In de middagpauze sloot hij zich gewoonlijk op in een leegstaand kantoortje, want zijn brood at hij alleen. Eventuele vragen werden door hem in de deuropening afgehandeld. PK was nogal ziekelijk, en ging regelmatig vroeger naar huis. In 1945 werd hij na langdurige ziekte voortijdig gepensioneerd. Van zijn collega's heeft hij nooit afscheid genomen. Aan directeur Edixhoven droeg hij naderhand onderstaand gedicht op over zijn leven als dichter op een zwarte kolenmijn. Het werd voor het eerst afgedrukt in het personeelsblad De Mijn.Ga naar eindnoot15. Aan directeur Edixhoven
Een kolenmijn is dat geen tekening
in zwart conté?
Wie nu als dichter tevens onderging
de doop der kleuren, zit daarmee.
Hij hoort zich zuchten ergens onder
zijn vorsende ogen:
‘het gaat boven mijn dichterlijk vermogen
al dat zwart! Gebeurde er toch een wonder
en werd de mijn er een van kleuren klaar!’
Hij voelt zich weer in hoger sferen gaan,
tot een collega stoot de dromer aan:
‘Hoor je 't, de directeur vraagt naar
de kostprijs van de regenbogen?’
(VW, 840)
| |
[pagina 70]
| |
Voor de gegevens over de periode op de mijn Laura ben ik dank verschuldigd aan de heren P. Collon, J. van Megen en J. Wennmacker, en in het bijzonder aan de heer T. Krischer, inmiddels overleden, die ook de bij dit artikel afgedrukte foto's aan mij afstond. |
|