Liederen voor het vaderland(1792)–Bernardus Bosch, Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 178] [p. 178] De Oostindië-vaarer. Wijze: Een schrander Advocaat - Vaarwel, mijn Vaderland! De wind blaast frisch uit 't Oosten; Ei zie - hoe wijkt daar 't strand! Wie zal mijn vrouw nu troosten? (bis.) Hoe droevig was haar 't scheiën! Dit brak mijn zeemanshart; Haar smart, haar smart, Haar sma - - - rt Die deedt mij met haar schreien;}(bis.) Ik voel, ik voel haar smart.}(bis.) [pagina 179] [p. 179] Maar, lieve mie! hou moed! Mijn reis zal niet lang duuren; Ik vaar om kostlijk goed. 't Gaat schoon - 'k zie ginds de vuuren Op 't eiland Wicht reeds glimmen. De noordstar staat ten toon'; Hoe schoon, hoe schoon, Hoe scho - - - on Zonk 't daglicht in de kimmen! De zee, de zee staat schoon. 't Begin voorspelt ons heil. Geen vaderlandsche luchtjens, In 't rondgespannen zeil. Vervangen mietjens zuchtjens; Neen, 'k hoor de golven klotsen; Zo koud, zo stuursch als 't hart - Als 't hart, als 't hart, Als 't ha - - - rt Des Brits - hoor, van zijn rotsen Weêrgalmt, weêrgalmt de smart. [pagina 180] [p. 180] Een naare jammerkreet Van ongewroken schimmen, Dien Neêrland nooit vergeet, Schijnt d'afgrond uit te klimmen. Uw plunderzucht - ô Britten! Heeft ons geluk verwoest; Uw list, uw list, Uw li - - - st Kan d'ouden moed verhitten; Uw boei, uw boei verroest. Mij dunkt, de wind steekt op - Dat zal ons schip doen vliegen; Dat vrij dit hart nog klop' - Daar mij de baaren wiegen; Dat vrij dit hart blijv' voelen, Hoe veel mijn mietjen lijdt; Geen tijd, geen tijd, Geen tij - - - d Zal 't vuur der min verkoelen, De tijd voedt min, de tijd. [pagina 181] [p. 181] In Cina, op de reê, Mijn mietjen! zal ik schrijven; Neef hein neemt 't briefjen meê; Hij hoeft daar niet te blijven; Och neen! neef hein vaart spoedig Met 't eerste schip weêr t'huis; Ik keer, ik keer, Ik kee - - - r, Mijn stuurman is zo goedig, Met hem, met hem eerst weêr. * * * Vorige Volgende