Liederen voor het vaderland(1792)–Bernardus Bosch, Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] De hoop. Wijze: Hoe schoon licht ons de Morgenster! ô Lieve Hoop! ô Levensvreugd! Vriendin van moêgetreurde deugd! Kind van Gods mededoogen! ô Lieve Hoop! ô zaligheid! Gij kunt, waar onschuld hulploos schreit, Haar heete traanen droogen: Gij wenkt en schenkt Kragt in strijden, rust in lijden; Leen mijn zuchten Vleuglen, om naar God te vlugten. [pagina 146] [p. 146] Geen wanhoop schroeit, door woedend vuur, De teedre banden der natuur, Zo lang de Hoop blijft vleien; Zo lang de hoop haar' lieven lach, Schoon rampspoed stormt, nog spieglen mag In traanen, die wij schreien; Zo lang kan dwang 't Hart niet boeien - vreugd kanbloeien, Zelfs in 't duister, Zacht beglansd door morgenluister. ô Blijde Hoop! de jammerkelk, - Door u gemengd met blanke melk Uit waarheids troostbren boezem; - De jammerkelk baart angst noch schrik; Neen, in 't rampzaligst oogenblik Ontluikt de lentebloessem; Uw gloed wekt moed, Roozenknopjens, met de dropjens Van uw' morgen Zacht bepaereld, bannen zorgen. [pagina 147] [p. 147] ô Zaalge Hoop! de onsterflijkheid Treedt aan uw hand, vol majesteit; Mijn God! zij breekt den keten, - Mijn wisslend lot versmoort in 't graf, - Ja wissling! 'k werp dien keten af, En 't lijden is vergeten. Dit hart, door smart Opgeluisterd, wordt ontkluisterd; Wat gedachten! Glorie kroont het moedig wachten. * * * Vorige Volgende