Liederen voor het vaderland
(1792)–Bernardus Bosch, Petronella Moens– Auteursrechtvrij
[pagina 98]
| |
[pagina 99]
| |
Geen zucht naar krijgsroem doet mij ooit,
Als huurling, vreemde wapens voeren,
Met lauren, rood van bloed getooid,
Doet de overwinnaar 't hart ontroeren;
Neen - maar als de onschuld hooploos schreit,
Dan wenkt ons waare dapperheid.
Geen laage wraak onteert mijn' moed;
Elk weerloos mensch noemt mij een' broeder;
Ik vest geen' roem in menschenbloed,
Maar 'k strek mijn Vaderland ten hoeder;
Wie 't recht beledigt, vindt in mij
Den wreeker van zijn dwinglandij.
Nooit barst gevloekte moordzucht los,
Nooit doet mijn drift natuur bezwijken,
Geen zooglam moet mijn trapplend ros,
Als ik naar 't slagveld vlieg, ontwijken:
Mijn moedig maar gevoelig hart
Weert zelfs der kleinste schepslen sinart.
| |
[pagina 100]
| |
De waare heldenmoed blijft groot,
Geen wreedheid zal hem ooit vernedren,
Hij spot met keetnen - met den dood;
Maar deernis kan zijn ziel verteedren,
Ja deernis met ons Vaderland
Dringt helden wapens in de hand.
Geen held schaamt zich een teedre traan,
Een traan, die 't stoutst bedrijf veredelt,
Ontferming doet mijn' boezem slaan,
Als woeste wraak om glorie bedelt;
Mijn eertrofeen, mijn ordenband
Is eendragtskoord in vrijheids hand.
ô Volken! kon een fiere vuist
Uw laatsten keten stervend breken!
Werdt heerschzuchts ijzren juk vergruisd.
Dan was uw heil mijn glorieteken;
Dan zwoer elk op mijn heldengraf
Den slaafschen dwang voor eeuwig af!
|
|