Liederen voor het vaderland(1792)–Bernardus Bosch, Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Bij de geboorte van een kind. Wijze: Philis schoon van lijf en leden. Blijdschap zweeft op duivenschachtjens, Liefde spreekt door teedre lachjens, Rein genoegen, dankbre vreugd Zingen 't feestgezang der deugd; Huwlijksmin ziet morgenroozen Aan de kim des levens bloozen. Liefdrijk God! een teder wicht Opent de oogjens eerst in 't licht. [pagina 78] [p. 78] Dankende Oudren! welk genoegen! Niets is bij uw lot te voegen; Spraakloos vloeit een teedre traan. Eelhart ziet zijn cloë aan; In haar zachtbeźielde trekken Kan zijn hart de vreugd ontdekken, Die aan 't hijgend moederhart Wellust schenkt, na baarenssmart. Eelhart laat een zucht ontglippen - Kuscht de nog bestorven lippen Van zijn dankbre zielvriendin; 't Hulploos pand der huwlijksmin, 't Kind, dat zaligheên verspreidde, Toen 't zijn eerste traantjens schreidde, 't Spraakloos kind spelt liefde en deugd - 't Vol genot van hemelvreugd. [pagina 79] [p. 79] Eelhart staart op 't huwlijkskroontjen - Drukt een' kus op 't mollig koontjen, Daar het wicht, nog niets bewust, Zachtjens in zijn armen rust. ‘Cloë! (zegt de blijde Vader). ô! Dees liefling boeit ons nader; 'k Voel uw vreugd, mijn Hartvriendin! Zie, dees Engel kroont uw min.’ Ja, verheugde trouwgenooten! 't Bloessemtje, uit uw echt gesproten, Bloeit, met onverwelkbaar schoon, Aan volmaaktheids gloriekroon. Blijde moeder! 't grievend lijden Wordt verwisseld in verblijden; 't Leven kuscht den doodsangst af; 't Wiegjen staat op 't sluitend graf. [pagina 80] [p. 80] Juichende Oudren! welk genoegen! Weet ge iets bij uw lot te voegen? 't Leven huppelt, wel te vreên, Om het lachend kraambed heên. Blijde hoop strooit lentebloemen; Zoudt ge uw lot niet zalig noemen? Ziet, - een zorgende Englenwacht Dekt het wanklend wiegjen zacht. * * * Vorige Volgende