Liederen voor het vaderland(1792)–Bernardus Bosch, Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] De bruid. Wijze: Laatstmaal als ik in 't maisaisoen. Wat is mij al geluk voorspeld! Elk spreekt van heil en vreugd; Maar ach! toch wordt mijn hart bekneld: In 't bloeien van mijn jeugd Is reeds mijn lot bepaald; Mijn hart heeft niet gedwaald: Geen eigenbaat, geen woest geweld Heeft hier gezegepraald. [pagina 18] [p. 18] Neen eelhart - neen! de reinste min Ontvlamt mijn vrije ziel; En gij, ge omhelst een hartvriendin, Die u volmaakt beviel: Maar ach! 'k voel al 't gewigt Van elk' gevergden pligt, Dien ik voor Gade en Huisgezin Eerlang met vlijt verrigt. - Met vlijt gewis! - maar zo mijn moed Door al die zorg bezwijkt? - Ja, Huwlijkstaat! de hoop is zoet - Doch 't waar genoegen wijkt; De zorg bewolkt mijn jeugd; ô Vrijheid! al mijn vreugd! - ô Vrijheid! ja uw invloed blijkt, Gij zweeft langs 't pad der deugd. [pagina 19] [p. 19] Mijn eelhart! 'k heb u vrij bemind, Uw liefde is al mijn roem; Gods trouw, die onze ziel verbindt, Plant de eeuwge lentebloem. De angstvalligheid verdwijnt, Mijn blijde heilzon schijnt, Als ik mijn eelhart echtvriend noem - Geen hemelweliust kwijnt! Ik voel geen kluisters, neen! - ons hart - Ons hart smelt vrij in één; De zachtste banden baaren smart - Onze echt baart zaligheên. Voor eeuwig is ons lot Vereenigd - liefdrijk God! Een min, die dood en wissling tart, Schenkt ons het rijkst genot. Vorige Volgende