| |
| |
| |
Mevrouw van Eldenberg aan Mevrouw E. Waarburg.
Geliefde Emilia!
Toen ik in den doodelijksten angst sprakeloos van u scheidde, toen was uwe dringendste bede, om het lot van mijnen eduard, waarmede het mijne zoo onafscheidbaar vereenigd is, zoo ras mogelijk te mogen weten. Ach, emilia! de smart liet mij niet toe, u te antwoorden, anders had ik u gezegd: eduard is onherstelbaar verloren; Ik zal zijn ongeluk niet overleven; mijn Kind zal na weinige dagen een hulpeloos Weesje zijn, dat van de medelijdende liefde zijner Vrienden afhangt. - Maar hoe is alles heden veranderd! Gij weet het reeds, lieve Vriendin! want uw brave waarburg wilde u geen oogenblik langer, dan noodig was, met uwe carolina en den Vriend van hare ziel doen lijden; doch ik wil u al het gebeurde verhalen. Alles is mij zoo levendig voor den geest emilia! als of het nog werkelijk gebeurde. Naauwelijks kan ik mij verbeelden, dat het voorbij is, zoo onrustig klopt nog mijn hart. O! zoo het redden van mijnen eduard slechts een gelukkige droom was! Maar neen emilia! ik droom niet, hij is mij wedergegeven. Doch laat ik het u verhalen.
| |
| |
Gij weet, ik ontving, gedurende het verblijf van eduard te A.... onderscheidene bezoeken van mijn' Heer van r.... Ook bragt eduard zelf hem een paar reizen mede naar Vredenburg, waar hij het middagmaal met ons hield. Ik weet niet regt, of gij hem ontmoet hebt, maar noch mijne Tante noch mijne Zuster vond eenigen smaak in zijn gezelschap. De Baron van wittenstein kon hem geheel niet dulden. ‘Hij verbergt een boos hart!’ - zeide de goede eerlijke man - ‘onder alle die lastige pligtplegingen. Zijne stem, die nooit helder uit de borst klinkt, verraadt wantrouwen en huichelarij. Hij vormt voorzeker helsche ontwerpen, dit getuigen zijne schuwe blikken en zijne vleijende Vriendschapsbetuigingen. eduard! ik kan voor u beven.’ - zoo vervolgde hij dan, in zijn' ijver - Die van r.... is listig als eene slang. Hoort gij niet, hoe hij telkens naar den bekenden weg, zoo als men zegt, vraagt, gelijk de gaauwdieven? Nooit moet gij menschen vertrouwen, die zich onkundig houden van dingen, die zij zeer wel weten, want dit verraadt altijd een meer of min boos oogmerk.’ Zie, zoo dacht en sprak de Baron over van r.... Ook voor eduard was hij ondragelijk; doch het gevoel van verpligting, aan een' man, door wien eduard zich zoo bij voorkeur begunstigd zag, pleitte in het edel hart van mijnen Huwelijksvriend, voor den bij uitnemenheid wellevenden van r.... Ook ik walgde van de laffe vleijerijen, die ik elk | |
| |
oogenblik moest hooren; en reeds meer dan eens had ik de hatelijkste vrijmoedigheden, schoon met den blinkenden doch doorschijnenden sluijer der onwellevendheid bedekt, met ernst moeten beteugelen. Doch ik plaatste dit alles op rekening der gewoonte, die in andere landstreken heerscht, en met de eenvoudige, de onbesmette zeden van onzen landaard strijdt.
Intusschen besloot ik den Heer van r.... niet meer optewachten, wanneer hij zonder eduard op Vredenburg kwam. Hij liet zich dan ook voor eenige dagen aanmelden en ontving ten antwoord, dat ik geene bezoeken dien dag kon ontvangen. Dit was te veel voor den trotschen wellusteling; hij gevoelde zich beleedigd; zijn hart zwoer zich aan eduard en mij te wreken, terwijl zijne valsche lippen eduard met betuigingen van eeuwige Vriendschap en getrouwe dienstbetooning overlaadde. Gij waart tegenwoordig, lieve emilia! toen ik jongstleden maandag de noodlottige regelen van van r.... ontving, maar welligt zijt gij die door ontsteltenis vergeten. Ach! ik zelve had niets dan de woorden: ‘Het leven
van den Heer van eldenberg is in het uiterste gevaar,’ in mijn geheugen gedrukt; al het overige scheen door de tranen der bangste smart uitgewischt; doch ik wil geheel het briefje hier afschrijven, zoo luidde het:
| |
| |
Mevrouw!
‘Met de sterkste aandoening en met een gevoel, dat zich niet laat beschrijven, moet ik u den vreesselijken ramp van mijnen dierbaren Vriend, den WelEdelen Heer van eldenberg melden. De verschrikkelijkste beschuldigingen zijn tegen zijn WelEdele ingebragt. Dat die beschuldigingen valsch zijn, hier van ben ik in mijne ziel overtuigd; maar de ijzeren hand van het noodlot is tegen den Vriend van mijn hart opgeheven. Onderscheiden booswichten getuigen tegen zijn WelEdele. Het leven van den Heer van eldenberg is in het uiterste gevaar; hij is op het punt, om als een Staatsgevangen naar de Hoofdstad van het Rijk gevoerd te worden, en dan ... O! dit verschrikkelijk ongeluk slaat mij geheel ter neder. De zaak wordt diep geheim gehouden, dit verhindert mij tot mijne innige smart, om zelf in persoon op uw Landgoed te komen, en was het mogelijk nog eenige maatregelen te beramen; doch vergeef het mij schoone Dame! alles vrees ik zal te vergeefs zijn. Wat dit denkbeeld mij doet lijden, is met geene woorden uittedrukken. Kon ik u slechts een oogenblik spreken! Maar neen, waarom zoude ik u met de zwakste ach! welligt met de bedriegelijkste hoop nog zoeken te vleijen? Ik ben geheel radeloos om het lot van mijnen edelen Vriend! O! dat ik het hart der schoonste, der beminnelijkste Vrouw door dit ramp- | |
| |
zalig berigt moet verscheuren! Diep getroffen en bereid, om mijn leven voor den besten der menschen op te offeren, teeken ik mij aanbiddelijke Vrouw! De nederigste uwer Dienaars,
p.e. van r.....’
Gij waart getuige, liefste Vriendin! van mijn lijden, toen het afschuwelijk papier mij uit de bevende handen viel, en ik mij aan de verscheurendste smart overgaf. Ik behield naauwelijks mijne bewustheid. Uwe deelnemende tranen, die van mijne louise en van mijne dierbare Tante konden de wonden van mijn hart niet verzachten. De vertroostende woorden van uwen geliefden waarburg konden mij naauwelijks tegen wanhoop beveiligen; en nooit, neen nooit vergeet ik de teedere deelneming van den goeden Baron. Ach! met eene soort van treurige woestheid drukte hij mijne beide handen in de zijne. ‘Ik wil eduard redden!’ zeide hij snikkende - ‘al had men hem in den diepsten afgrond verborgen. Ik vlieg met hem naar de Hoofdstad. Ik zal zijne onschuld, zoo helder als de Hemel, ten toon stellen. Het regt, ik zweer het u, zal hem beschermen, of de Beul, die het hoofd van mijnen eduard, van mijnen Vriend treft, zal ook, bij weer en wind! het mijne treffen. Komt, wij moeten naar de Stad!’ - Dit was het juist, waarom ik van het eerste oogenblik af, zoo vurig had gebeden, en waarlijk, mijn hart scheen | |
| |
eenige verzachting te gevoelen, toen ik mij met mijne moederlijke Vriendin, met uwen Echtgenoot en den Baron, in diens rijtuig bevond. Wij vlogen dan ook naar de Stad; maar mijn verlangen vloog alles voor uit. Ach! het was mij, als of het leven van eduard van elke mijner bewegingen afhing. Wij hielden stil voor het huis van den Baron. Nu wilde ik naar eduard, doch dit was onmogelijk. ‘O! breng mij dan bij van r...’ schreide ik, en had naauwelijks geduld tot de Koets weer gereed was.
Naauwelijks waren wij aangediend, of men geleidde ons bij van r... Leunende op den arm van uwen waarburg, naderde ik hem, terwijl de Baron die mijne Tante geleidde tot diep in zijne onreine ziel trachte te lezen. Ik nam den kleinen eduard uit de armen mijner Tante, en knielde met hem voor van r... neder. ‘Geef mij mijnen Echtgenoot! geef dit onnoozel Kind zijnen Vader weder!’ - zeide ik, bitter weenende. Hij rigtte mij op, en verzekerde plegtig, dat hij met zijn laatste bloed het leven en de vrijheid van mijnen eduard wilde koopen; doch voegde hij daarbij ‘Alle mijne pogingen zijn vruchteloos. Ik mag, ik kan u niet vleijen. Mijn arme Vriend is verloren.’ De Baron trad toe, en fluisterde van r... iets in; zeker eene verleidende aanbieding van schatten, want van r... stond eenige oogenblikken diep denkende, doch als terug komende, antwoordde hij met eene gedwongene fierheid: ‘Zoo ik regter | |
| |
was over mijnen Vriend, mijn Heer! dan zoude uwe taal mij diep vernederen, en u ten uitterste strafbaar maken, en ook nu, nu ontheiligt gij de teederste vriendschap. Ik kan niets doen!’ Geheel bedwelmd door overmaat van smart, werd ik weer in het rijtuig gebragt. emilia, ik kan u den jammer, die mij verteerde niet beschrijven; doch gisteren tegen den avond ontving ik, terwijl ik in eene soort van krankzinnigheid den gewissen dood van eduard beweende, het volgende briefje, door eene vreemde hand geschreven.
Mevrouw!
‘Zoo gij heden over een half uur eenen onbekenden, die moeds genoeg heeft, om zijn leven voor den Heer van eldenberg in de waagschaal te stellen, geheel alleen, zonder eenigen getuige, kunt afwachten, dan zoude welligt nog iets tot behoud van den ongelukkigen kunnen beproefd worden. Doch ik herhaal het, hij die u hoopt te spreken en het eenig middel tot redding heeft uitgedacht, offert waarschijnlijk zich zelven op. De geringste ontdekking van zijn gedrag kost hem vrijheid en leven. Oordeel zelve dus, of hij iets aan het papier, deze zaak betreffende, kan toevertrouwen, en of hij geen regt heeft om de diepste geheimhouding van u te vorderen? Schrijf onder deze letteren slechts: Ja! of Neen! en geef het op nieuw verzegeld aan hem, die het u | |
| |
bragt terug. In het eerste geval ijlt de onbekende na weinige oogenblikken u ter hulp; doch in het laatste geval kan hij niets dan zijn medelijden aanbieden. In verwachting noemt hij zich uwen Vriend.
..........’
Gelijk een door angst sidderend Kind, dat te middernacht in een bosch verdwaalde, zich door elk schijnsel van het maanlicht zoude laten misleiden, en naar elke half verlichte schaduw, waarin het den bekommerden Vader waande te zien, vol vertrouwen de bevende armen zoude uitstrekken: zoo, emilia! was ik ook in deze oogenblikken. Zonder iets te bedenken, schreef ik met een zwoegend hart tot driewerf toe: Ja! onder de geheimzinnige regelen; ik verzegelde het briefje en gaf het terug aan den vreemdeling, die het gebragt had. Intusschen haastte ik mij, om deze laatste flikkering van hoop aan mijne Vrienden medetedeelen. Uw waarburg en de Baron waren onophoudelijk werkzaam geweest, doch zij schenen nog niets gevorderd te zijn. Nu vloog de Baron, na een kort, maar geheim gesprek met uwen Echtgenoot, het huis uit. Ik telde de oogenblikken; in elke beweging dacht ik den redder van mijnen eduard te hooren. waarburg wapende mij met moed en met vertrouwen op Hem, die het hart, dat aan deugd en pligt getrouw blijft, nimmer te leurstelt.
Het half uur, dat zich voor mij tot eene eeuw | |
| |
had uitgerekt, was eindelijk voorbij. Geheel eenzaam wachtte ik nu den onbekenden, en ik wachtte niet lang te vergeefs. Een man, diep in zijn' mantel gewikkeld, trad in mijne kamer en sloot de deur met veel omzigtigheid achter zich. ‘Hoort ons hier geen sterveling?’ vraagde hij fluisterende. Neen! zeide ik bevende. Nu wierp hij zijn' mantel af en van r.... stond voor mij. ‘Zonderlinge omstandigheden’ - zoo sprak hij - ‘vorderen ook zonderlinge maatregelen. Morgen vroeg keert uw Echtgenoot tot u terug; hij bekleedt op nieuw zijn' post, terwijl zijn inkomen verhoogd en zijn eer verdubbeld wordt; doch gij moet mijnen voorslag aannemen, Mevrouw!’ En nu emilia! - mijne hand beeft. Neen, ik schrijf het niet. Mijn gelaat gloeit van schaamte. De lage booswicht wilde mij de heiligste banden doen verbreken. Hemel! het leven van mijnen eduard moest van het afschuwelijkste misdrijf de prijs zijn. Ik verstomde; eene koude huivering, gelijk de schrik des doods, rilde mij door de leden. Hij hield mijn verstommen voor eene zwijgende toestemming, en durfde mij met vrijmoedigheid naderen. Nu hernam ik op eenmaal al mijnen moed en stiet hem met verontwaardiging terug. Ook dreigde ik, toen hij met geweld mijne hand greep, om die aan zijn onrein hart, aan zijne brandende lippen te drukken, dat ik om hulp zou roepen.
hij. ‘Mevrouw! weet gij wat aan deze oogenblikken hangt? Ik verzeker het u, de Heer van
| |
| |
eldenberg wordt binnen een uur van hier vervoerd, en gij ziet hem nooit weder. Sterven zal hij, dat zweer ik u.’
ik. ‘Neen, laaghartige wreedaard! 'er is eene hoogere magt, die de onschuld bewaakt.’
hij. ‘Uwe tranen, uwe smart, die dezen schoonen boezem doet hijgen, maakt mij tot alles in staat. Vervul mijne vurigste wenschen, en uw Echtgenoot is vrij. Hij zal met eer en voordeel overladen worden. Waarom vordert gij zijn bloed? Als een landverader, als een schender van de hoogste Majesteit sterft hij op het schavot; geene magt, geene Godheid kan hem behouden. Gij alleen, Mevrouw! gij hebt zijn leven dit oogenblik in uwe hand, zoo wel als de eer van uw Kind. Het hangt alleen van u af, of dat kind de Zoon zal zijn van een' gestraften misdadiger of de Zoon van eenen met roem en aanzien bekleeden Vader. Spreek, wat besluit gij?’
ik. ‘Mijn eduard! God zal tusschen ons en dezen booswicht rigten. Geen geluk, geen heil wordt gekocht voor eene schandelijke misdaad. Verlaat mij! Mijn eduard heeft moeds genoeg, om onschuldig te sterven, maar niet, om met schande en oneer overladen te leven. De smart over zijn' dood zal mij het hart verbrijzelen; maar helsche wroeging zal mij nooit in zijne armen folteren. Neen snoodaard! vermoord mijnen Echtgenoot vrij, vermoord den Vader van mijn onnoozel kind, gij kunt onze reine liefde niet vermoor- | |
| |
den, en ons eeuwigdurend geluk niet verwoesten.’
hij. ‘Beminnelijke dweepster! gij voert mijne liefde voor u ten top; maar wat zoudt gij zeggen, zoo eduard u van alle verpligting ontslagen had, en u om de redding van zijn leven smeekte?’
ik. ‘Dat kan hij niet; maar schoon hij het deedt, ik wankel niet; doch ik ken zijne edele ziel, hij vreest den dood der regtvaardigen niet.’
hij, mij een' brief overgevende. ‘Wel nu, Mevrouw! lees. Dit schreef uw eduard vol moed en geduld.’
emilia! het opschrift van den brief was waarlijk de hand van eduard, en onze in elkander geslingerde namen stonden op het zegel gedrukt. Ik was naauwelijks in staat hem opentebreken. Vreesselijke gedachten vlogen mij door de ziel; doch ik las het volgende:
‘Dierbare carolina!
van r..., het afschuwelijkste monster, dwingt mij op de gewelddadigste wijze, u te bidden, om het behoud van mijn leven: geregte Hemel! ten koste van uwe deugd, ten koste van al mijn roem, al mijne gelukzaligheid. Edele Vrouw! het hart brandt mij in de borst van verontwaardiging en afgrijzen tegen den wellustigen valschaard. Vrees niets; ik sterf, moedig op uwe nooit krenkbare trouw, moedig op onze eeuwig reine liefde. God kent mijne onschuld. Geen | |
| |
strafschavot kan mijn bloed onteeren. Maar konden onze huwelijksbanden ontheiligd worden, dan werd de Vader van onzen Zoon een verachtelijke, een wanhopende zelfsmoorder. Vaarwel, eeuwig dierbaar Gade! Rein en onschuldig als een Engel verwacht ik u bij God. Eeuwig uw
eduard.’
van r.... staarde mij met brandende oogen aan. Ik kuste den brief en verborg dien in mijnen boezem. ‘Ja, eduard!’ - riep ik in vervoering - ‘in de eeuwigheid omhelzen wij elkander weder.’
van r.... op de tanden knarsende. ‘Heeft hij mij bedrogen? Wel nu, zijn vonnis is geveld, en ook het uwe. Denk niet, dat gij mijne ziel langer zult martelen. eduard ziet gij nooit weder; maar list nog geweld zal u aan mij ontrukken. Vlugt waar heen het u lust; geene vrome dweepers zullen u voor mij verbergen. Ik zweer bij alle Duivels! gij zult voor mijne magt zwichten. Sterf dan van spijt en wroeging, wanneer mijne gloeijende begeerten bevredigd zijn.’
Nu ging eene deur in het behangsel open en van nieuwvlied, waarburg en de Baron traden binnen. van nieuwvlied greep den booswigt bij den arm: ‘Zie hier de getuigen van uwe helsche snoodheid.’ zeide hij - ‘Uw zamenweefsel van gruwelen is ontward.’ Twee leden van het Geregtshof traden nu ook van achter het behangsel; de Baron vloekte en | |
| |
juichte beurtelings, en kon naauwelijks den lust bedwingen, om zijne handen aan den sidderenden zondaar te slaan. Uw Echtgenoot bragt mij in de andere kamer bij mijne Tante; ik was geheel bedwelmd door verschillende aandoeningen; den geheelen nacht bragt ik bewusteloos door; tegen den morgen eerst genoot ik een weinig rust, en bij mijn ontwaken, lieve emilia! vernam ik niets, dan berigten van mijn geluk. ‘eduard komt!’ - zeide mijne Tante - ‘carolina! zijt gij sterk genoeg voor zoo veel vreugde?’ Ik breidde mijne armen uit, de kamerdeur ging open, en van nieuwvlied geleidde mijnen eduard binnen. Ja mijnen eduard! hij vloog naar mijn rustbed en zonk op mijnen boezem. Ik had hem als uit den dood nu voor de tweede maal weder; tranen hadden wij, maar geene woorden. O, emilia! kon ik u beschrijven, wat mijn hart gevoelde, doch gij verstaat mij, want ook uw hart kent reine liefde.
van nieuwvlied was ook nu de bescherm-engel van mijn geluk geweest. Hij had al de valschheid en gepleegde gruwelen ontdekt. De getuigen tegen eduard waren gehuurde verraders. eduard zoude waarlijk in den verleden nacht vervoerd zijn, en de helsche wraak des wellustelings zoude hem hebben doen veroordeelen. Eergisteren avond was reeds de onschuld van mijnen eduard, door de onvermoeide zorg van van nieuwvlied, bekend; maar met dat alles zoude eduard nog vervoerd | |
| |
zijn geworden, om zich te verantwoorden. Doch de Baron had van nieuwvlied kennis gegeven van het bezoek, dat ik verwachtte. Deze begreep alles, en twee leden van het geregtshof werden door hem uitgenoodigd, om getuigen te zijn; de Baron had voor alle deze getuigen de best geschikte plaats, waar zij elk woord verstaan konden, aangewezen, en de laaghartigste ondeugd werd op deze wijze in hare eigene strikken verward.
| |
Acht dagen later.
Lieve Vriendin! toen ik in de vorige week de pen voor eenige oogenblikken moest nederleggen, werd ik door eene vrij hevige koorts aangetast. Gij weet dit uit den mond van uwen waarburg, die, na de pligten der Vriendschap zoo getrouw vervuld te hebben, weer in uwe armen snelde. Mijne ongesteldheid, alleen door angst en schrik veroorzaakt, duurde niet lang; reine zielen-vreugde is de verkwikkende dauw des levens, en kalme, bevredigende begeerten wiegen alle bekommeringen, die onze krachten verteeren in de liefelijkste rust. Ik bevind mij weer volkomen wel, de snoode van r... heeft de wreedste vernederingen ondergaan; eene zwarte lijst van misdrijven, door hem gepleegd, is ontdekt, en hij oogst heden reeds de verschrikkelijke, bittere vruchten der trouwelooste boosheid. Maar ik wil dat mensch voor eeuwig uit mijne gedachten verban- | |
| |
nen. De beleedigde onschuld van mijnen eduard geniet de schoonste zegenpraal; hij is verhoogd en in den aanzienlijksten eerepost geplaatst, ook bezit hij de hoogachting van allen, die met hem arbeiden. De Baron, die met zijne geheele edele ziel in ons lot heeft gedeeld, is heden het beeld der zuiverste vergenoeging. Vreugde tranen zwellen in zijn manlijk oog, wanneer hij eduard en mij beschouwt; in blijde verrukking neemt hij, terwijl ik dit hier zit te schrijven, mijn' lieven kleinen eduard, die lagchende en blozende van vreugde, met den getrouwen hond van den Baron ligt te spelen, van den grond op ‘Lieve Jongen!’ - zegt hij - welk een Duivel, dien gij niet kende, zocht u in het verderf te storten! O! gij zoudt den moordenaar van uwen Vader, ja den helschen moordenaar van uwe Moeder zoudt gij met lieve onnoozelheid hebben toegelagchen; maar ook in uwe jonge borst klopt een schoon hart, dat zeggen mij die heldere opene oogen. God zij gedankt! dat uwe Ouders aan de magt der hel ontrukt zijn.’ -
Die goede, eerlijke Baron, emilia! hij bezit zoo veel zuiver gevoel, hij zal mijne lieve louise gelukkig maken; want beste vriendin! het dierbaar Meisje heeft, in de zachte dankbare vreugde over onze redding, aan den Baron hare eeuwige liefde beleden; beider harten genieten eenen hemelschen wellust. louise is hier bij onze Vrienden s... gelogeerd, doch dagelijks zie ik haar.
van nieuwvlied - o! wat zal ik u van dezen | |
| |
edelen, dezen moedigen Vriend zeggen? Hij is de ziel en vriend van mijnen eduard. In stilte, maar met onvermoeiden ijver en alles doorgrondend vernuft, heeft hij voor eduard gewerkt; hij heeft geheel het kunstig zamenweefsel der ongeregtigheid ontward. Waren zijne pogingen mislukt, dan was hij voorzeker het slagtoffer der helsche boosheid geworden. Wat ben ik niet al aan dezen waarlijk verheven mensch verpligt? Mijne eer, mijn eduard, mijn leven! Neen emilia! mijn gevoel voor van nieuwvlied is geene aardsche liefde. Neen, geloof mij, de geest der volmaakste liefde, de ware onbesmette vriendschap bezielt onzer beider harten, en het is diezelfde geest der volmaakte liefde, het is diezelfde hemelsche vriendschap, die uwe carolina en haren eduard in de eeuwigheid zal bezielen. Ja, die geest, mijne Vriendin! zal eens de bevallige rozensluijer der zinnelijke liefde afwerpen, en zich tot goddelijke gelukzaligheid verheffen.
van nieuwvlied zal zich welhaast naar den Haag begeven, en zijne werkzaamheid tot heil der Maatschappij aanvangen. Nog is hij op Woudlust. De Heer balcour is heden bij hem gelogeerd. Maar zelden komt van nieuwvlied bij ons; en ook dit bevalt mij, dat zweer ik u, niet omdat de geringste onedele neiging voor hem zich in mijn hart doet gevoelen; neen, de Alwetende is mijn getuige; ook de ziel van mijnen eduard is niet meer vatbaar voor eenig wantrouwen. O! die | |
| |
schoone, die verhevene ziel, is van alles, wat haar vernederen kon, gelouterd, en verstrekt aan hoogere wezens tot eenen reinen wellust; maar het is bij velen bekend, dat van nieuwvlied mij eens met levensgevaar van het dringendste gevaar heeft gered; wat zeg ik? het algemeen gerucht verzekerde, dat wij elkander beminden, en dat gerucht moet verstommen, eene gemeenzame verkeering met den waardigen van nieuwvlied zoude gewis aan de praatzucht te veel stof geven, ja zelfs de kwaadaardigste lasterzucht opwekken; en wij gevoelen, dat het ook de heiligste pligt is, zich tegen den schijn des kwaads te beveiligen. Wee! driewerf wee! de zwakke ongelukkige, die geene smart meer gevoelt, wanneer hij den edelen schijn der deugd verliest, wanneer hij de eer van zijnen naam schandelijk besmet ziet. Ach! slechts nog eene schrede verder, en ook de deugd zelve wankelt, de onschuld gaat verloren, en het hart is aan helsche wroeging ten prooi gegeven. Neen, alleen dan, wanneer het aankomt op het heilig bewaren van onschuld, en van een gerust geweten, dan alleen moet men de uitwendige eer, dan alleen moet men den schoonen schijn der deugd, en de wezenlijke waarde van eenen goeden naam grootmoedig kunnen opofferen; doch waar zulk een offer niet gevorderd wordt, daar is een goede naam zoo wel als de uitwendige eer een onwaardeerbare schat.
Gij weet, lieve emilia! dat van nieuwvlied de helft van zijne bezittingen aan mijn Kind had ge- | |
| |
schonken; dit konden, dit wilden wij niet behouden. eduard heeft hem, bij de regten van eenen Vader, bij de regten der gevoeligste vriendschap, bezworen, dit geschenk terug te nemen. Hij heeft zich eindelijk laten verbidden, doch die schat blijft in zijn oog eene bron van schoone daden. De ongelukkige annette, die in eene afgelegene vallei van Zwitserland, met hare Zuster, het met schande bevlekt leven wegkwijnt, heeft een aanzienlijk jaargeld, dat van nieuwvlied haar in het geheim bezorgt. Hulpelooze weezen laat hij opvoeden, en tot nuttige menschen vormen, ook voor afgeleefden en zwakken doet hij de teederste zorg dragen. Ik weet het alleen door den Heer balcour. Die brave man bezoekt ons gedurende zijn verblijf op Woudlust van tijd tot tijd; hij betreurt in mijnen Vader nog zijn' getrouwsten Vriend, en spreekt met een aandoenlijk genoegen van de vriendschap, die hij in eene betere wereld met hem op nieuw zal vestigen. O emilia! welke schoone denkbeelden mogen wij van de toekomst niet vormen! Uw geliefde waarburg en zijn brave Vader hebben toch voor mijn oog het voorhangsel der eeuwigheid niet zelden weggeschoven. O! welk een onbegrensd veld van beschouwingen in de glansrijke geesten-wereld; o welke ontmoetingen verwachten ons daar! O hoe vele millioenen trappen van volkomenheid zijn daar niet te bereiken! Welk een voortreffelijk wezen is de mensch! Hier breekt ons eeuwig voortdurend bestaan slechts als een | |
| |
glinsterende morgenschemering door de nevelen der zinnelijkheid heen. Wij gevoelen het, dat wij voor de eeuwigheid bestemd zijn, de onbevredigbare zucht naar waar geluk, die ons rusteloos voortdrijft; de brandende dorst naar kennis, die bij elke lafenis nog sterker gloeit; en de teederste banden der liefde, die, ons aan alles, wat eenige volmaaktheid bezit, vasthechten, zijn de goddelijke onderpanden van ons eindeloos voortdurend leven. Bloemen en planten, die beurtelings verwelken en herbloeijen, zien wij volkomen aan hunne bestemming voldoen; maar de mensch herbloeit hier niet. De meest geoefende Grijsaard gevoelt, aan den rand van het graf, dat alle zijne gemaakte vorderingen slechts de eerste kinderlijke voetstappen zijn in de voortreffelijke loopbaan, die voor hem ontsloten is. O emilia! hoe juicht mijne ziel de betere wereld niet reeds te gemoet! Daar toch zal al het onregt vergoed, al de smart met gelukzaligheid afgewisseld worden, ja daar zal Gods volmaakte wijsheid en liefde in het oog van alle gevoelige wezens zegepralen. Ach hoe veel schepselen van God brengen hier hun leven in lijden door! Denk slechts aan de nuttige dieren, die voor den mensch moeten arbeiden. Zouden ook deze geene vergoeding ontvangen? O zoude de teederste trouw, de opregtste liefde dier wezens niet beloond worden? Heugt het u nog, toen wij als Kinderen den negentigjarigen schaapherder zoo vreedzaam zagen sterven? Eenzaam lag hij daar op zijn strooleger in de van elk ver- | |
| |
latene hut. Hij had alle zijne Vrienden overleefd, ach! hij was een vreemdeling onder het tegenwoordig geslacht geworden. Alleen zijn getrouwe hond beminde hem. Dit dier had hem jaren lang vergezeld, terwijl hij op de heuvelachtige heide de grazende schapen hoedde, ook schoon de gestrengste koude hem deed verstijven, of de storm in zijn verzilverde lokken blies. Ook nu liefkoosde de hond nog zijnen stervenden meester. Met welk eene trouw poogde hij hem tegen elk, die hem naderde, te verdedigen! Hoe liefderijk scheen hij hem te willen koesteren, terwijl hij de verstijfde hand des Grijsaarts likte en hem huilende met vriendelijke oogen aanstaard! Zacht lagchende wierp de naauwelijks ademende Grijsaard nog eenen beloonenden blik op het goede dier. ‘Gij hebt mij niet verlaten, gij zijt mijn laatste Vriend!’ - stamelde hij, met eene zwakke stem, en gaf den jongsten snik. De arme veehoeder werd begraven, en drie dagen later werd zijn hond, die geen voedsel had willen nemen, op het eenzaam graf dood gevonden. O voorzeker! zulk een gevoelvol wezen wordt niet vernietigd. Neen, daar, waar de lieve onnoozelen, die voor hunne geboorte reeds onsterfelijk worden, hunne hemelsche opvoeding ontvangen, geniet ook dit teeder liefhebbend dier den hoogsten wellust, waar voor het vatbaar is. Immers in de veredelde menschen-wereld, die zich uit de tegenwoordige ontwikkelt, zal alle levensvreugde en genieting zijn; de vermenigvuldiging moge als | |
| |
dan ophouden, maar het genot des levens, waar voor God alle zijne gevoelige schepselen bestemde, moet eeuwig voortduren. emilia! ik moet eindigen. Ik herhaal het, ik ben volkomen gelukkig, ja zoo volkomen, als een sterveling dit zijn kan. Vaarwel! verzeker uwen waarburg van mijne hoogachting, en omhels alle uwe kleinen voor uwe door dankbaarheid en vreugde reeds waarlijk zalige Vriendin
carolina van eldenberg.
Einde van het Derde en laatste Deel.
|
|