| |
| |
| |
De Colonel Leonard....... aan den Generaal M.S....
Hoog geschatte Vriend!
Telkens, wanneer ik mijn gedrag, bij onze laatste ontmoeting gehouden, nadenk, gevoel ik iets grievends. Hoe raadselachtig, hoe achterhoudend moet ik u niet toegeschenen hebben! Ach mijn Vriend! ik ontweek u op alle mogelijke wijzen, en intusschen zoude mijn vol hart zich zoo gaarn in het uwe hebben uitgestort. Ik haakte naar eene vertrouwelijke deelneming; ik smachtte naar troost, naar bemoediging; en toch ontweek ik mijnen besten, mijnen eenigen Vriend. Welk zonderling wezen is toch de mensch! Een roerend woord, een aandoenelijk vragen, de blik, toevallig op mij geworpen, had mij welligt u in de armen doen vallen, en mijne geheele ziel voor u geopend. Maar gij waart juist in eene vrolijke, in eene luchthartige luim; en deze stemde in het geheel niet met mijne droefgeestigheid. Neen! ik kon u mijne smart toen niet toevertrouwen; de vrees, dat gij die niet treffende genoeg zoudt gevonden hebben, hield mij terug. Uw hart scheen mij ijskoud, en de schuldelooze tevredenheid, die op uw gelaat lachte, scheen mij te hoonen. Vergeef mij deze zwakheid, edele Vriend! Bij het afscheid, toen gij mij de hand zoo | |
| |
regt hartelijk drukte, voelde ik mij een' traan in het oog zwellen; en toen gij mij, op dien zacht verwijtenden toon, eer gij uw paard den vrijen teugel gaaft, nog toeriept: ‘leonard! gij verbergt u voor mij, en ik dacht dat ik uw Vriend was!’ O! toen breidde ik de armen te vergeefs naar u uit; gij waart voort. Ik sloot mij op in mijne kamer, en vraagde u duizendwerf in mijne gedachten om vergeving. Ja beste Generaal! ik heb mij voor u verborgen; ik behoefde eenen Vriend, en ik was hem ontvlugt, uit eene soort van gemelijke trotschheid was ik hem ontvlugt. De diep bedroefde vordert, maar ten onrechte, dat elk de oorzaak van zijne droefheid zal raden. Wie bittere zielensmart lijdt, is doorgaans onregtvaardig genoeg, om te vergen, dat vooral zijne geliefde Vrienden elken trek van zijn gelaat zullen verstaan; hij wil zijne smart geëerbiedigd hebben, en intusschen vindt hij iets vernederends in het klagen over die smart; immers zoo ging het met mij, maar ik wil u alles getrouw verhalen. O! zeg niet met een half spottenden grimlach, terwijl gij het volgende leest: ‘Zoo, ook al eene liefdegeschiedenis leonard!’ Neen! zeg dat niet, het zoude mij grieven; maar gevoel wat ik verloren heb, en reik mij de hand der heiligste vriendschap ter vertroosting.
Meer dan eenmaal sprak ik u van de bekoorlijke emilia van zellingen; ik beminde haar met mijne geheele ziel, en zonder haar als mijne Echtvriendin te bezitten kon ik nooit; dacht mij, op | |
| |
deze wereld gelukkig zijn. Haar Vader was een dapper Officier, en de Vriend van mijnen Oom, door wien ik opgevoed werd; hare Moeder boezemde mij eerbied en hoogachting in; in haar vond ik mijne lieve al te vroeg gestorvene Moeder weder. Zij leerde mij de vermaken des verstands kennen, en veel hooger schatten dan die der zinnen; zij leerde mij ware grootheid van ziel verkrijgen, en over mijne jeugdige driften heerschen. Ik droeg reeds den degen, toen emilia geboren werd. De nog jonge Moeder verloor vervolgens haren Echtgenoot op de rampzaligste wijs; ook ontrukte haar de dood alle hare overige kinderen; alleen emilia bleef haar over. Met onbeschrijfbare teederheid beminde ik het bevallig opgroeijend Meisje; al den tijd, dien ik van den krijgsdienst vrij had, sleet ik in gezelschap der edeldenkende Weduw van zellingen, en haar eenig Kind, de kleine emilia, huppelde mij altijd blozende van vreugde te gemoet; liefkozende en vleijende omhelsde zij mij, vertrouwelijk speelde zij met het blinkend gevest van mijn' degen, of met de wapperende veren op mijnen hoed. O! zoo Mevrouw van zellingen toen door eene schijnbaar doodelijke krankheid was weggerukt, gelijk alle verschijnselen ons deden vreezen, dan had ik emilia als eene lieve jeugdige Zuster trachten op te voeden, en alles, wat ik bezat, met haar gedeeld. Nooit zoude ik het wicht verlaten hebben, overal had ik het met mij heengevoerd, en met mijn laatste bloed zoude ik het | |
| |
beschermd hebben. Dit had ik de bijna stervende Moeder beloofd, en zij schonk aan den welmeenenden Jongeling ook het volkomenste vertrouwen. emilia was mij van dat oogenblik af nog dierbaarder. Hare Moeder herstelde; maar mijn hart bleef aan het kleine Meisje op de teederste wijze gehecht. Waar ik mij ook bevond, zweefde mij haar beeld, vol kinderlijke onschuld en liefde, voor den geest. Ik leefde niet meer voor mij zelven, neen! het leven scheen mij hoogst belangrijk, want ik had iets dierbaars op deze aarde, waarvoor ik zorgen moest. Elk jaar nam mijne teederheid voor het Meisje toe; hare opluikende bevalligheid boeide mij wel niet vaster; maar zij schiep een hemelsch welgevallen in mij, en ik gevoelde voor de volwassene emilia nog geheel iets anders, dan de liefde van den beschermenden Broeder. Hare Moeder beminde mij als haren Zoon; ach! zij deed meer, zij beloofde mij plegtig de hand van hare geliefde Dochter, zoo deze mij eens als Echtgenoote kon liefhebben; doch de jonge emilia, die mij haren geliefden Broeder, haren dierbaren leonard noemde, schrikte terug, wanneer ik stelliger van eene huwelijksverbindtenis met haar sprak.
Nu twee jaren geleden moest ik de geliefde van mijne ziel verlaten; ik zag haar in al dien tijd niet weder, doch ik bleef voor de belangen van hare Moeder, en dus ook voor de hare, met opregte deelneming waken. Ik moet het u belijden, mijn Vriend! eene heimelijke onrust knaagde onophou- | |
| |
delijk mij diep in het hart. O! zoo emilia immer een ander' kon beminnen: weg, voor eeuwig weg waren dan alle mijne droombeelden van huisselijke, van aardsche gelukzaligheid. Gij zaagt mijne vreugde, toen ik voor weinige maanden last kreeg, om weer naar Holland te keeren. Met verrukking ademde ik weer de vaderlandsche lucht in, want ook die lucht doorstroomde den reinen boezem van mijne emilia. Elke voetstap op den Gelderschen grond voerde mij nader tot de geliefde van mijn hart. Ik waande haar overal te zien; de natuur, schoon door de laatste herfst ontsierd, scheen mij nog wijd en zijd bekoorlijk, want het was toch dezelfde natuur, die emilia omringde. En dit zoo hartelijk beminde Meisje, mijn Vriend! ontmoette ik geheel toevallig op eene Landhoeve, waar ik bij gulhartige oude lieden wilde vernachten. Schoon als de bloeijende Lente stond zij daar voor mij; doch in: haar beminnelijk oog meende ik een' trek van heimelijk zielsverdriet te lezen. Naauwelijks herkende zij mij, of met al de Zusterliefde van hare vroegste jeugd sloeg haar hart weer tegen mijne borst. Duizendwerf zoude ik voor zoo een oogenblik den dood willen ondergaan. Het was reeds laat in den avond; ik bragt haar naar het huis van den Heer reinhart; onze weg liep gedeeltelijk over de heuvelachtige heide, en gedeeltelijk langs een digt begroeid pad. emilia hing mij vertrouwelijk aan den arm. Zij had in het huisgezin, waar ik haar aantrof, het vervullen van mijnen | |
| |
pligt, als mensch en krijgsman, als iets buitengewoons, als iets loffelijks hooren verheffen. Goede Hemel! Generaal! welk eene vernedering is het niet voor de menschheid, dat men zoo veel waarde hecht aan eene pligtmatige handelwijs! Dit immers is een bewijs, dat het vervullen van noodzakelijke pligten iets buitengewoons, iets, dat men met lof betaalt, geworden is. Ik heb goede, eerlijke landlieden, die mij minzaam herbergden, en het veege leven behielden, in den dringensten nood beschermd. Was dit nu deugd? Neen, mijn Vriend! het vloeide uit mijne natuurlijke geaardheid. Wat zeg ik? het vloeide voort uit zelfsbelang, of uit eene dringende zucht, om eindelijk ook eens de vreugde des weldoens te smaken, en mij van den drukkenden last der verpligting, zoo veel mogelijk te ontdoen.
De lieve emilia had, gelijk ik zeide, het een en ander van mij, onder den naam van den braven Colonel, hooren vertellen. Eindelijk zag zij mij, en de zoogenaamde brave Colonel was haar broederlijke Vriend leonard. Het behoeft u dus niet te verwonderen, dat mijne jonge Vriendin, zoo geheel verteederd, zoo geheel door de vreugde des wederziens verrukt, mij weêr, even als in hare kindsche dagen, haar vertrouwen en Vriendschap schonk. Ik verzekerde haar ook, uit de volheid van mijne ziel, dat zij nog het eenige voorwerp van mijne liefde, en mijne hoop op aardsche vreugde was. ‘emilia!’ - zeide ik - ‘al de roem, | |
| |
dien ik behaald heb, behoort aan u; want, om u gedurig meer waardig te worden, vloog ik, vol moed, het gevaar en den dood tegen. Dierbaar, edel meisje! ja! om u waardig te zijn, om u te behagen, betragtte ik met eene soort van geestdrift, de wetten der menschelijkheid. Waar ik den ongewapenden Vijand minzaam de hand bood; waar ik de smart der gekwetsten en stervenden verzachtte; waar ik de verdrukte weerloosheid beschermde; daar, geliefde! kwam u de eer van alles toe, daar was mijne liefde voor u de getrouwe schutgeest van mijne deugd.’ Zij zuchtte teeder, en noemde mij haren goeden leonard. Ik vraagde, of haar hart nog vrij was? Zij drukte mij krampachtig de hand, en antwoordde, met eene soort van zelfsverheffing, die ik voor teedre vervoering hield: ‘Ja! mijn hart is vrij, leonard!’ Nu scheen ik buiten mij zelven, door den heiligsten wellust. O mijn Vriend! nu alles voorbij is, toovert mijne verbeelding mij nog telkens die vervlogene oogenblikken voor den geest, oogenblikken vol nameloos genot, waarin emilia mij haar hart, dat ik vrij waande, op de plegtigste wijze verpandde. Ik floot haar sprakeloos in mijne armen; stille vreugde-tranen ontvloeiden mijne oogen. emilia was de mijne, God en de geheele Natuur waren getuigen van hare beloften, immers, indien hare Moeder in onze verbindtenis stemde, en hier van was ik overtuigd. Mijne scheiding van emilia, voor hoe kort ook, verbitterde mijn geluk.
| |
| |
Ik was den volgenden dag weer bij haar; en, aan mijn hart gekneld, herhaalde zij de voor mij zoo dierbare woorden: ‘leonard! ik ben de uwe!’ O! dat ik den smartvollen toon, waarop zij dit sprak; dat ik de doodsche huivering, die geheel haar teeder gestel doortrilde, niet opmerkte! Maar ik was verrukt; mijne ziel tuimelde van de eene voorstelling tot de andere. Ik verliet emilia, om eerlang terug te keeren, en haar naar het huwelijksaltaar te geleiden. Ik schreef intusschen aan Mevrouw van zellingen, vol vertrouwen en onbeschrijfbare vreugde. Ook hield ik sterk aan op hare toestemming tot het spoedig voltrekken van ons huwelijk, daar mijn verblijf toch zoo onzeker was; en het denkbeeld, dat ik op nieuw het tooneel des oorlogs zou betreden, zonder de zalige bewustheid, dat emilia door de onverbreekbaarste banden, met mij vereenigd was, dit denkbeeld was mij ondragelijk. O mijn goede, brave Generaal! mijn toekomend leven lachte mij zoo bevallig te gemoet! Ik heb van mijne vroegste jeugd af het Vaderland niet zonder roem gediend; meer dan eenmaal heeft mijn jeugdig bloed voor hetzelve gevloeid; alle mijne Krijgsmakkers kunnen getuigen, dat ik, noch de moeijelijkheden van het krijgsleven, noch de dreigendste gevaren vreesde. Elke Soldaat vond in mij, dit durf ik zeggen, een' getrouwen deelgenoot van alle de vermoeijingen en van alle de ongemakken, die hij verduurde. Nooit heb ik een oogenblik geaarzeld, om mijne dappere | |
| |
Spitsbroeders vooruit te vliegen, en, door het vijandelijk vuur heen, de overwinning bij de vleugelen te grijpen. Het gefluit der kogels en het donderend losbranden van het geschut, hoorde ik lagchende, als de verschillende toonen van den wilden wiegezang, waarmede de dood duizenden om mij heen in slaap zong. Men zoude mij dus nooit van laf hartigheid kunnen beschuldigen, wanneer ik mijn ontslag eindelijk vraagde. Na zoo vele jaren dienst, is toch het genot van huisselijke zaligheid niets meer dan een billijk loon, het welk de Krijgsman vordert; en dat zou ik ook voorzeker gedaan hebben. Ik zou mijne emilia het leven niet door angst en kommer hebben willen verbitteren; alleen dan, wanneer de nood, wanneer de veiligheid van haarstede en altaar het vereischte, zou ik op nieuw mijnen arm met geestdrift gewapend hebben. Mijne verbeelding schilderde mij reeds de gelukvolste dagen, die ik op het bekoorlijkste van mijne Landgoederen, met mijne dierbare Gade dacht door te brengen. Op de nuttigste wijze, tot heil van mij zelven en anderen werkzaam, gastvrij, en door ware, verstandige Vrienden omringd, door allen, die hulp of troost behoefden, gezegend, kon immers niets, volstrekt niets aan mijne wenschen meer ontbreken? Doch alles is verijdeld, mijn Vriend!
Ik ontving van Mevrouw van zellingen antwoord op mijn' brief, doch niet, zoo als ik dat gewenscht had. Daar heerschte iets raadselach- | |
| |
tigs, dacht mij, in elk woord, het welk de verstandige Vrouw schreef. Zij verlangde mij te spreken, en wenschte niets vuriger dan mij, dien zij waarlijk als haar' Zoon beschouwde, door hare emilia volkomen gelukkig te zien; doch hier over bekommerde zij zich, want emilia's hart was diep gewond. Deze brief bewolkte alle mijne vooruitzigten, schoon de hoop, die bedriegelijke vleister, mij telkens op nieuw van eene blijde toekomst droomen deed.
Alles, wat ik te verrigten had, was nu afgedaan, en ik ijlde naar emilia; doch nabij V... kreeg mijn knecht een onvoorzien toeval; eenige landlieden boden mij hulp; ik vreesde voor het leven van den braven jongeling, doch een kundig Geneesheer, die gelukkig niet ver van daar woonde, en door de goedhartige lieden, die mijn' knecht hadden in huis genomen, gehaald werd, deed het dreigendste gevaar welhaast verminderen. Dit hield mij op; en daar het reeds laat in den avond was, moest ik besluiten dien nacht op het Dorp te blijven. Ik had reeds onderscheidene malen den naam van Do. waarburg met eene soort van eerbied door de landlieden, die mij hunne hulp schonken, hooren noemen. ‘Is die hier Predikant?’ vraagde ik. - ‘Ja, hij is onze Predikant, onze Vriend, onze Weldoener!’ was het algemeene antwoord - ‘aan dien goeden Man zijn wij alles, alles verschuldigd; hij leert, sticht en vertroost ons.’
De hartelijkheid, waarmede elk dit toestemde, de | |
| |
geestdrift, waarmede oud en jong mij iets van der weldadigen menschenvriend wilde verhalen, roerde mij. Hij was ook weleer mijn Vriend. ‘Goede lieden!’ - zeide ik, - ‘ik wil hem een bezoek geven.’ Ik deed dit ook werkelijk. Zoo algemeen bemind, zoo algemeen nuttig, dacht ik onder het wandelen, o gij gelukkige waarburg! hoe ver zijt gij boven mij niet verheven. Gij volgt de Godheid na; gij leert de menschen door liefhebben, zalig worden; gij schenkt hun den edelsten moed in het lijden, en leert hen de schoonste zegepraal op zich zelven, en op alle de omstandigheden des levens behalen. Ik vond waarburg, dien ik als een' veelbelovenden knaap had gekend, en wiens Vader mijn hart en verstand had gevormd, nu in den edelsten man weder. Hij ontving mij, schoon geheel onbekend, gastvrij en wellevend. Hij was bezig met een beminnelijk vierjarig knaapje, al spelende en vertellende de eerste beginselen der Aardrijkskunde te leeren kennen. Toch zag ik duidelijk, dat de achtenswaardige Man met den bittersten zielen-jammer worstelde. Ik maakte mij bij hem bekend, maar toen ik mijn' naam noemde verbleekte hij en trad eenige schreden terug. ‘Gij schrikt? Kent gij leonard niet meer?’ vraagde ik. waarburg herstelde zich, vraagde aan mij om verschooning en reikte mij de hand, die ik hartelijk drukte, terwijl hem de oogen vochtig werden. ‘En deze lieve Jongen is uw Zoon?’ - hernam ik, - ‘gij zijt dus gehuwd? en gelukkig?
| |
| |
hij. ‘Ik was het beide; maar mijne lieve jonge Gade stierf en liet mij twee dierbare Kinderen achter. Men bragt nu nog een engelachtig Kind, omtrent twee jaren oud, in de kamer, om aan den liefhebbenden Vader een' nachtzoen te geven. Hij nam het liefkozende Wicht op zijne armen, en vervolgde, terwijl de schoone blozende Jongen hem te gelijk poogde te omhelzen: ‘Zie, leonard! met deze Kinderen en met de nu zalige Vriendin van mijn hart was ik eens gelukkig.’
ik. ‘Waarom geeft gij aan deze jonge lievelingen geene Moeder weder, mijn Vriend! Waarom zoo eenzaam, zoo treurig? Is uw hart dan zoo geheel onvatbaar geworden voor liefde en huisselijk geluk?’ Hij snikte luid en kon zich niet langer bedwingen. Ik nam hem het aanvallig Meisje, dat ook begon te weenen, van den arm. Gij weet Generaal! Kinderen zijn voor mij een' wellust. waarburg verwijderde zich voor eenige oogenblikken, doch keerde spoedig terug. De zorgvuldige oppasster bragt intusschen de beide Kleinen weg.
waarburg. ‘Moet ik mij over mijne zwakheid schamen? mijn Vriend!’
ik, sterk aangedaan. ‘Neen! o neen! in deze borst slaat een medelijdend hart. Kom, ik wil uw Vriend zijn. Waarom deed het noemen van mijnen naam u terug schrikken?’
hij, zich in mijne armen werpende. ‘leonard! is u dan alles onbekend? Ach! ik had eene Ga- | |
| |
de, ik had eene Moeder voor mijn lieve onnoozelen gekozen; niets ontbrak meer dan de plegtigheid des huwelijks, en deze trouwelooze verbindt zich nu aan een' ander.’
ik, als door een' vreesselijken bliksemstraal verlicht ‘Goede God! was emilia de aan u verloofde?’
hij. ‘En nu, o nu is zij de uwe! Doch haar hart was voor eeuwig met het mijne vereenigd. Zij verscheurde zoo wel het hare als het mijne.’
Ik zal u mijnen toestand niet beschrijven. Neen! zoo iets is niet te beschrijven. Wanneer in den bloedigsten veldslag, op eenmaal honderd bedekte vuurmonden losbarsten, en den dood met een donderend geraas wijd en zijd verspreiden, of wanneer op eenmaal de ondemijnde en met buskruid opgevulde grond, met eenen verdoovenden, wijd langs bergen en bosschen knallenden slag, opvloog, en geheele gelederen verstikkende en brandende in de lucht wierp, om in den gloeijenden vuurpoel, met zwart gerookte leden nederteploffen: zie, dan zoude ik met meer moed, met meer onverzaagdheid pal gestaan, en om mij heen hebben gezien; doch nu stond ik daar, als vastgeworteld in den grond, en geheel bedwelmd. Ik staarde waarburg met verstijfde blikken aan, tot eindelijk mijn gevoel met mijne denkenskracht terug keerde. Doch alles was voor mij verloren. waarburg vertoonde zich in geheel zijn schoon, zijn edel karakter aan mij. Hij verhaalde mij de geheele geschiede- | |
| |
nis zijner liefde voor emilia. Ja! hij verhaalde mij, hoe menigwerf zij, met zachte zusterlijke teederheid, van haren broederlijken Vriend leonard met hem sprak; hoe zij mijne krijgsdaden minzaam toejuichte, en mijne uitgebreide menschenliefde, gelijk zij die noemde, wel eens met een' gevoelvollen traan vereerde. Goddelijk Meisje! Maar als Echtgenoot kon zij mij niet beminnen. waarburg alleen was bestemd, om door huwelijkstrouw met haar het hoogste geluk te deelen. waarburg verhaalde mij eindelijk, hoe sedert eenigen tijd, terwijl hij eerst door gewigtige zaken en vervolgens door ongesteldheid verhinderd was, haar in persoon te gaan zien, zijne brieven onbeantwoord waren gebleven; ook vertoonde hij mij haren eigenhandigen brief, waarin zij hem kennis van hare verbindtenis met mij gaf.
Ik besloot uit dit alles, dat het een of ander boosaardig wezen de rust van deze geliefden had gestoord, en ik sidderde op de gedachte, dat emilia, goede Hemel! welligt om zich te wreeken, uit eene soort van vertwijfeling, op het punt stond, om zich in mijne armen, maar te gelijk in haar onherstelbaar ongeluk te storten. Ik nam voor, alles weder te herstellen. Ik bleef aan het huis van waarburg, wiens vriendschap sedert dit oogenblik mij heilig en dierbaar is geworden. Den volgenden dag zouden wij reeds naar T..., de woonplaats van Mevrouw van zellingen en den Vader van mijnen Vriend vertrokken zijn, doch de | |
| |
Heer palma en eene Juffer dassauw, met wie Do. waarburg in de teederste vriendschap leefde, vierden hunnen lang gewenschten trouwdag. waarburg moest in de Kerk den zegen over het huwelijk uitspreken, en ik liet mij gemakkelijk bewegen, om deze plegtigheid bij te wonen. Ach! de drift, die mijne liefde vleugelen gegeven had, was op de grievendste wijze gestuit. In gedachten verzonken, sleet ik den geheelen dag, die aan bruiloftsvreugde gewijd was. Ook waarburg nam slechts weinig deel aan de algemeene vrolijkheid.
Intusschen leerde ik onder alle de feestgenooten, een der edelste menschen kennen. Het was de Heer balcour, die ook door waarburg hooggeacht wordt. Deze waardige man ontmoette waarburg, even gelijk een beminnend Vader den besten Zoon ontmoet, en fluisterde hem met eene edele geestdrift in: ‘emilia is misleid, zij waant u den Bruidegom van sophia dassauw te zijn; ik heb alles ontdekt; ik kom dezen avond bij u. Maar kent gij den Heer leonard?’ waarburg verhaalde hem met weinige woorden onze ontmoeting; hij geleide hem tot mij, de oude waardige man drukte mij de hand, en in dien hand druk sprak de reinste ziel reeds de taal der ware vriendschap. ‘Gij de Colonel leonard!’ - zeide hij - ‘Uw blik is de blik van eenen eerlijken, van eenen edeldenkenden man; ik durf alles van u hopen. Wij namen al vroeg in den avond afscheid van het gehuwde paar, en van de feestvierende gasten. balcour
| |
| |
wandelde met ons naar de Pastorij, en daar ontwarde hij voor ons geheel het zamenweefsel der ondeugd van eenige lage boosaardige schepselen.
Mevrouw van zellingen had aan den Heer balcour in haren angst geschreven, en hem den brief van emilia, waarin zij waarburgs ontrouw, en hare verbindtenis met mij aan het moederlijke hart toevertrouwde, gezonden. De Heer balcour, die de uitmuntendste menschenkennis bezit, rade oogenblikkelijk de waarheid; en schoon de gestrenge winterkoude den goeden ouden man aan zijne woning scheen te kluisteren, begaf hij zich oogenblikkelijk naar V..., om, was het mogelijk, alles te herstellen. Met eene bewonderenswaardige wijsheid ging hij hieromtrent te werk. Zijne oudste Nicht, Mejufvrouw van g..., heeft eene Vriendin, of liever eene deelgenoote van haren nijd en kwelling, in de Freule van regtenveld. Deze twee zich zelve misvormende wezens vermaken zich met het geluk om zich heen te verwoesten, of voor het minst te vergiftigen. De brieven van waarburg aan emilia waren onderschept, zoo wel als die van het lieve Meisje aan haren besten Vriend. De Broeder der boosaardige Freule van regtenveld, die in zijne jeugd lust had, om 's lands Uniform te dragen, doch bij den eerst opkomenden veldslag zijn ontslag wist te verkrijgen, en nu een ledig loopend, zich zelven vervelend oud vreijer is, is de beide Dames altijd getrouw behulpzaam. Hij strooide eerst listig eenige helsche | |
| |
geruchten uit, die het hart van waarburg en emilia griefden; men maakte gebruik van waarburgs ongesteldheid, en van een briefje, dat hij aan Juffer dassauw, ten behoeve van zijn' Vriend palma, had geschreven, en dat men listig in handen had weten te krijgen. Nu werd een schandelijke namelooze brief vervaardigd, en de lieve, ligt gevoelige emilia bezweek voor de gevloekte list.
Ik kon mijnen toorn niet bedwingen, toen ik dit alles hoorde. Goede God! zoo had ik mijn geluk gegrondvest op den puinhoop van emilia's aardsche zaligheid. In mijne armen, aan mijn van kommer over haar heimelijk lijden zwoegend hart, had zij de trouw van haren waarburg welhaast ontdekt, en den band, die haar aan mij kluisterde, met heete bittere tranen besproeid. De edelmoedige balcour bragt mij tot bedaren. Wij namen de best mogelijke maatregelen. De lieve emilia moest voor hare zwakheid een weinig boeten, en den volgenden dag vergezelden de Heeren balcour en waarburg mij naar T..... Mijn eerlijke knecht was nu ook weer beter, en wilde, schoon ik hem te V... poogde te laten verzorgen, geen oogenblik langer dulden, dat ik door een ander bediend werd. Gij weet het, mijn Vriend! deze brave getrouwe Jongeling, heeft meer dan eenmaal zijn leven voor mij gewaagd, en zijne trouw veredelt zelf den band, die elken dienstbode aan den Heer, door wien hij volgens de redelijke | |
| |
wetten der menschelijkheid behandeld wordt, vast hecht, waarlijk tot eenen zaligen heiligen vriendschapsband.
Hevig klopte mij het hart, toen ik van verre het hooge, met sneeuw bedekte dak van emilia's woning in den helderen zonneschijn zag schitteren. Ja, brave Generaal! het was mij als of ik een geheel Koninkrijk, dat ik met de vurigste vaderlandsliefde beminde, tot heil van duizend onschuldigen, bij Capitulatie of verdrag aan eene tegenpartij moest overgeven. Neen, die vergelijking deugt niet; niets is te vergelijken bij het afstaan van iets, hetwelk ons boven alles dierbaar is. Wij stegen af aan het huis van den ouden Heer waarburg. Ik meen, dat gij dezen eerbiedigwaardigen rustenden Volksleeraar in persoon kent, en voorzeker acht gij hem dan ook hoog. Geestelijken of bedienaars van den Godsdienst, gelijk de Heer waarburg te T....., en deszelfs Zoon te V..., strekken der menschheid tot sieraad. Woeste ligtzinnigen mogen op de baldadigste wijs hun waar of valsch vernuft verspillen, om de Geestelijken over het algemeen te bespotten; zwakke, doch niet beter denkende zielen, mogen met een geweten, dat hun inwendig beschuldigt, zulke zoogenaamde schitterende vernuften nababbelen, zich den eerbied voor alle heilige dingen schamen, en elke natuurlijke neiging tot ontzag voor den Alwetenden, den Overaltegenwoordigen met geweld zoeken te verkrachten; domme beuzelaars eindelijk, die | |
| |
het volstrekt aan stof ontbreekt, om hunne even laffe makkers te vermaken, mogen zich schandelijk beroemen, dat zij nooit aan God, noch aan zijne vereering denken, dat zij bij voorbeeld den Bijbel, dat gewijde boek, waaruit zoo vele duizende zich kunnen troosten en ware vreugd scheppen, als eene verzameling van oude volksvertellingen, ja, zelfs van bedriegerijen verwerpen, dat zij nimmer in een Kerkgebouw komen, of het moest zijn, om door dartele brooddronkenheid anderen te ergeren, en dat zij het aanbidden des Eeuwigen voor ten uitterste bespottelijk houden: zulke domme beuzelaars zeg ik, mogen; wanneer zij brave geestelijken beschimpen, en door hunne lompe boerterijen ten toon stellen, de lage toejuiching van hunne hersenlooze medebroeders afbedelen; maar de verstandige man, die een eerlijk hart in de borst bezit, veracht soortgelijke ellendelingen, hij moge dan denken zoo hij wil; heilige zaken blijven hem eeuwig heilig, en op welk eene wijze hij zijn dankbaar gevoel aan den God van hemel en aarde ook poogt uittedrukken, hij eerbiedigt toch elk ander mensch, die dit op eene verschillende wijze doet, terwijl zijne reine, goddelijke menschenliefde, nimmer kan dulden, dat openbare Volks-leeraars, die hun leven aan het belang der menschen toewijden, bespot of gesmaad worden. In tegendeel, den minst bekwamen Geestelijke behandelt hij met achting en bescheidenheid, en de waarlijk verlichte, de gods- | |
| |
vruchtige Leeraar is in zijn oog de edelste menschenvriend, de getrouwe beschermer der goede zeden, de vertrooster der lijdenden, en de wezenlijke bevorderaar van het tijdelijk en eeuwig geluk. Doch waartoe deze uitwijding? Voor u toch mijn Vriend! was deze herinnering niet noodig. Hoe vele laaghartigen uit onzen stand zich ook aan de hier boven beschrevene ondeugd schuldig maken, dank zij den Hemel! wij roemen ook nog op mannen, die den Krijgsdienst, ook in dit opzigt, eer aandoen, en zich den waren adel der menschheid, of den reinen eerbied voor God en de onschendbare wetten der zedelijkheid niet schamen.
Nu dan, bij den verstandigen Heer waarburg stegen wij af. Vader en Zoon vielen elkander, op de aandoenlijkste wijze, aan de borst; diep roerde mij dit gezigt. God! hoeveel vreugde moeten de Engelen niet smaken, daar zij, door alle eeuwen heen, zich verlustigen in het zien, hoe de door lijden beproefde kinderen der aarde, na het afleggen der sterfelijkheid, elkander in een' volmaakter stand ontmoeten! De eerwaardige Grijsaart herkende mij. Ik vernam van hem, dat Mevrouw van zellingen, die hij sedert een paar weken niet had ontmoet, eerst voor drie dagen van den Heer reinhart, met hare lieve emilia, was terug gekeerd. Ook verhaalde mij de oude Heer waarburg, tot mijne spijt, dat de Secretaris van a., dien ik een klein geheim, het bezorgen van een Jaargeld aan Mevrouw van zellingen betreffende, eenmaal | |
| |
als heilig toevertrouwde, nu, in de vreugde over mijn aanstaande huwelijk met emilia, praatziek verraden had. Gaarne zoude ik dit met de helft van mijne bezittingen hebben afgekocht; doch het was nu zoo, en ik moest geduld nemen.
Volgens ons gemaakt plan, begaf ik mij alleen, naar het huis van Mevrouw van zellingen. O mijn Vriend! verg mij niet te beschrijven, hoe ik daar te moede was; eene mengeling van namelooze hemelsche vreugd, en van innige, verscheurende zielen-smart heb ik ondervonden. Mevrouw van zellingen ontving mij met weemoedig genoegen, en met al de teederheid van eene Moeder, die den geliefden Zoon, wanneer hij haar het leven redt, en gereed staat, om het zijne voor het hare opteofferen, omhelst. emilia scheen mij veel schooner, veel verteederender, dan ik haar nog ooit zag; want eene zachte kwijning zweefde over haar gelaat en houding. O! mij dacht, in den betraanden blik, die haar vriendelijk oog in mijne ziel wierp, heerschte iets grootmoedigs, door hemelsche Vriendschap verzacht; en deze bekoorlijke emilia, vloog mij in de armen. ‘leonard! mijn leonard! menschenvriend! weldoener van mijne Moeder!’ zeide zij, met eene aandoenlijke stem, terwijl haar vol hart tegen het mijne klopte. Welk een oogenblik, mijn Vriend! ik drukte den reinen kus op hare lippen, en mijne tranen rolden op haren zwoegenden boezem. ‘Eeuwig, eeuwig dierbare emilia! kunt gij de mijne zijn?’ - vraagde ik - | |
| |
‘De uwe, leonard! Ja, de uwe!’ - hernam zij moedig - ‘God zal mij kracht geven; ik moet u zoo gelukkig maken, als gij verdient.’ Nu zonk haar hoofd als vermoeid op mijne borst, en eene diepe stilte heerschte voor eenige oogenblikken. Wat in mijne ziel toen omging, weet Hij alleen, die de gedachten der menschen verstaat. Dit Meisje moest ik afstaan, en met haar, al mijne hoop op aardsche gelukzaligheid. Ik geleide emilia naar een' stoel, want eene doodelijke bleekheid lag als het waas der onschuld over hare sprekende trekken uitgebreid.
‘emilia is sedert eenige dagen een weinig ongesteld.’ zeide de goedhartige Moeder, met eenige bekommering, en gaf haar iets tot versterking. Ik verborg mijne smart en mijne tranen, terwijl ik uit het venster over de eenzame, besneeuwde velden heen zag. Toen emilia zich een weinig hersteld had, zette ik mij nevens haar, en hernam al mijnen moed. Mevrouw van zellingen deed mij de vurigste dankbetuigingen, die ik vruchteloos trachtte aftewijzen. emilia gaf mij hare hand. ‘O! kon ik uwe edelmoedigheid naar waarde vergelden’ - zeide zij. ‘leonard! zoo gij mijn dankbaar hart kendet! Gij hebt mijne Moeder aan al het grievende der afhankelijkheid ontrukt. O! kon ik -’ - ik leide mijne hand op hare lieve lippen. ‘Zwijg, ik bid u, zwijg, dierbaar Meisje! verschoon mij; elk woord vergiftigt het zoet der strelende bewustheid, dat ik een' der heiligste pligten vervulde. Niets, niets deed ik, dan het geen | |
| |
de getrouwe Vriend verschuldigd is. Uw geluk zal al mijn leed verzachten.’ ‘Het staat aan u, lieve leonard!’ - zeide emilia - ‘den dag tot onze huwelijksverbindtenis te bepalen.’
Ik drukte hare hand aan mijn hart: ‘Gisteren’ - antwoordde ik, mijne verwarring met moeite verbergende - ‘gisteren heb ik te V..., ook een gelukkig paar zien huwen.’ emilia's hand werd ijskoud in de mijne.
zij, bevende. ‘Te V... - ?’
ik. ‘Ja lieve! Dominé waarburg, mijn oude Schoolmakker, moest het huwelijk van zijn' Vriend palma met Mejufvrouw s. dassauw, op eene Godsdienstige wijze, bekrachtigen. Hij deed dit schoon en treffende; ook deze bruiloft moesten wij bijwonen, want ik heb bij mijn' Vriend waarburg een paar nachten vertoefd.’
emilia mij als verstijfd aanziende. ‘palma? huwde met Jufvrouw dassauw? O! zeg het mij, was het palma?’ Hare oogen glinsterden, toen zij dit vraagde.
ik. ‘Ja voorzeker emilia! het was palma! Doch van waar deze ontroering? Ach! waarom deze tranen?’
zij, met eene bezwijkende stem. ‘waarburg! wat heb ik gedaan? leonard!’ Ik sloot haar nu nog eenmaal in mijne armen, terwijl Mevrouw van zellingen weenende toeschoot, om de lieve magtelooze te helpen. Wij bragten haar met moeite weer tot bewustheid van zich zelve, en nu kon ik de lieve lijdende schoone niet langer martelen.
| |
| |
‘Ik weet alles,’ - zeide ik - ‘gij bemint waarburg, en hij is uwe liefde waardig, mijne emilia! Laat ook ik u zoo noemen. Nooit was waarburg trouweloos, gij zijt verraden.’
emilia. ‘Ja leonard! ik beminde waarburg met geheel mijne ziel; ik dank God, dat hij onschuldig is, maar uwe emilia zal niet ondankbaar zijn. Mijne hand blijft uw eigendom, en mijn hart, O leonard! het hart van uwe emilia acht u hoog en eerbiedigt uwe deugd. O! het zal u ook leeren beminnen.’
balcour en waarburg traden nu binnen.
ik. ‘Ja, uwe hand hebt gij mij geschonken, eeuwig geliefde Vriendin! maar laat ik dit geschenk aan hem, die uw hart bezit, aan mijnen edelen Vriend afstaan.’ Ik lag nu hare hand in die van waarburg, die voor het weenende Meisje neerknielde; de Moeder omhelsde hen beide, zegende hen, en wierp zich ook vol teederheid mij om den hals. ‘Mijn redder! mijn weldoener!’ - snikte zij, geheel verbijsterd door aandoening. ‘O spaar mijn hart! het bezwijkt onder den last der dankbaarheid. Ik ontvang niets meer van u. Mijne Kinderen zullen voor mijne laatste levensdagen zorgen.’
‘Ja, dat zullen wij!’ - riep waarburg, terwijl hij de bevende hand der Moeder kuste - ‘Uw bijzijn zal onze huisselijke zaligheid vergrooten. Moeder van mijne emilia! mijne, o mijne dierbare Moeder!’
‘De ongelukkige leonard mag hier geen Zoon, | |
| |
geen Broeder zijn! Hij wordt van alle levensvreugde uitgesloten!’ - zeide ik. De tot nog toe bedwelmde emilia sloeg nu hare beide armen om mij heen. ‘Liefste, dierbaarste Broeder!’ - riep zij - ‘nooit heeft eene Zuster zoo liefgehad, als uwe emilia. Mijn geluk, het geluk van mijnen waarburg en dat van mijne Moeder, alles, alles is uw werk.’ Ook de gevoelvolle Moeder noemde mij haren Zoon, en beloofde mij nooit weer door hare weigering te bedroeven. Ook waarburg wijdde mij op nieuw zijne eeuwige vriendschap, en ik gevoelde in waarheid, mijn Vriend! dat de rust van een rein geweten, of de bewustheid, dat wij onze heiligste pligten vervuld hebben, een genoegen schenkt, veel edeler, ik zoude haast zeggen, veel goddelijker, dan de bevrediging van alle andere neigingen, die meer betrekking hebben tot de zigtbare wereld, waar de onverzadigde drift naar het voorgedroomd genot, het menschelijk hart zoo veel doet lijden. Het verlangen, bij voorbeeld, naar eenen geliefden Vriend is pijnelijk, de bevrediging van dat verlangen is bekoorlijk; o ja! den geliefden aan ons hart te drukken en door hem even teeder omhelst te worden: dit waarlijk is een hemelsche wellust. Maar wie zich dien wellust moedig ontzegt, omdat zulk eene ontmoeting met het waar belang van zijnen Vriend en met het vervullen van hooger, heiliger pligten strijdt: o! deze smaakt gewis ook nog veel hooger, veel edeler vreugde, en zegenpraalt als een held, die door de Godheid zelf gekroond wordt.
| |
| |
De geheele dag was voor ons een feestdag. De Heer balcour gaf omtrent alles, wat nog eenigzins duister scheen in het gebeurde, de overtuigendste verklaring. De oude Heer waarburg vereerde ons ook met zijn gezelschap, en de trouwdag der teedere gelieven werd in de volgende week vastgesteld Doch ik zal dien niet helpen vieren; ik wil emilia niet weder zien, dan als de Echtgenoote van waarburg. Mijn besluit is nu genomen; ik blijf bij den krijgsdienst immers zoo lang mijne geschokte ziel hare gewone kalmte niet hernemen kan; en wanneer zal dat zijn? Het huisselijk geluk, dat als eene heldere morgenwolk over mijn' levensweg scheen te drijven, is in een' donkeren nevel verkeerd, emilia, die mij als een lagchende engel den beker der vreugde scheen aan te bieden, is voor mij verdwenen, in de omarming van haren eeuwig geliefden Vriend.
Welhaast hoop ik weer bij u te zijn. Ik wacht slechts mijne orders af. De Colonel s.... wilde nog gaarne eenigen tijd bij zijne familie blijven; ik heb mij aangeboden, om in zijne plaats te vertrekken. Dit zal de Hertog hoop ik toestaan; ik heb eene veel vermogende voorspraak. Vaarwel, mijn brave Vriend! ik twijfel niet of mijn gedrag zal uwe goedkeuring wegdragen, en trotsch hier op, noem ik mij uwen getrouwen Vriend
leonard.
|
|