| |
| |
| |
Mejufvrouw Hesje van G.... aan Freule van Regtenveld.
Zeer waarde Nicht!
Ik zou uwe vereerende letteren reeds beantwoord hebben, zoo niet de lectuur van eenige werken, vol lust en geest geschreven, en sedert eenige maanden in Parijs gedrukt, mij had bezig gehouden, Ook ben ik geene Vriendin van het brieven schrijven, moet ik u zeggen, vooral niet in het Hollandsch. Want, schoon ik overtuigd ben, dat mijne welopgevoede Nicht de Fransche taal genoeg verstaat, om eene levendige conversatie te onderhouden; ik weet toch, dat uwe inschikkelijkheid voor de onkunde van anderen de oorzaak is, dat gij u in het Hollandsch veel duidelijker uitdrukt, en het ook met meer gemak leest; waarom ik dan ook altijd mijne brieven aan u in die lompe onbevallige taal schrijf. Dit zal mijne waarde Nicht mij ten goede houden; want het zou mij in waarheid leed doen, wanneer gij mijne gedachten, die ik u door de pen mededeel, niet duidelijk begreept, en mijn tijd en moeite dus voor het grootste deel verloren waren.
Ik sprak daarvan inschikkelijkheid voor de onkunde van anderen. Ja waarlijk, die wordt wel eens overdreven; en onze zeer geleerde Dominé | |
| |
waarburg, zegt: ‘dat alle deugden door overdrijving tot gebreken kunnen ontaarden.’ Heugt het u nog niet, waarde Nicht! hoe menigwerf, toen gij hier gelogeerd waart, wij onze gesprekken, die wij in het bevallig vloeijende Fransch hielden, op een' wenk van de eigenzinnige lucie hebben afgebroken, omdat Mama ongelukkig niets anders verstaat, dan hare eigene moedertaal? Neen ik wil mij boven die zwakheid verheffen; als ik met de jonge Jufvrouw sterling mij ergens in gezelschap bevind, dan spreken wij Fransch, al verstaat het ook geen sterveling anders in het gezelschap. Waarom toch hebben zij die taal niet geleerd? En hebben zij dat al niet kunnen doen, wel nu, dan moeten zij zich dit getroosten. Ik heb meer lieden ontmoet, die even zoo dachten als ik, en den naam van onbeleefd of onvriendelijk, dien de onkundigen hun gaven, als eene soort van eernaam beschouwden. Het doet mij maar leed, dat het spreken der Fransche taal heden zoo algemeen zal worden. Voorheen was het een blijk van eene beschaafde opvoeding. Gemeene burgers en arme lieden verstonden het niet, en Dames van geboorte, gelijk mijne geëerde Nicht, konden zich door een enkel woord van het gemeen onderscheiden. Doch nu in alle scholen, ja begrijp eens, zelfs in de armenscholen, de Fransche taal moet geleerd worden, nu zullen wij welhaast Viswijven, Keukenmeiden, en zelfs Boerenmeiden het Fransch hooren uitspreken, zoo | |
| |
dat deze bevallige taal al deszelfs waarde, voor ons fatsoenlijke lieden, zal verliezen. Ja, als het zoo voorgaat, voorzie ik nog, dat wij, na eene halve eeuw, om ons van het graauw te onderscheiden, zuiver Hollandsch zullen moeten spreken. Doch waar breken wij ons hoofd mede? Ik wilde u over geheel andere zaken onderhouden.
In de eerste plaats moet ik u zeggen, dat de zedige carolina van eldenberg zich heeft laten schaken; door wien, weet ik nog niet regt. Men zegt door den Baron van s....; doch van nieuwvlied is ook verdwenen, wie weet, of die twee verliefde Heeren elkander de schoone kuische Dame niet betwist hebben. Ik dacht, dat de staat van behoefte, waartoe de familie van reinhart gebragt is, de schoone lucretia wel ontmaskeren zoude. eduard van eldenberg is dood, hoor ik, maar noch de Baron van s.... - noch de schatrijke van nieuwvlied zullen veel lust hebben, denk ik, om de diep vernederde, en uit al haar goed gezette Weduwe te trouwen. Daar schoot dus niets voor haar over, dan als een voorbeeld van vrome lijdzaamheid haren grijzen Vader, en haar hulpeloos Kind op te passen, en zich, van alle hare aanbidders verlaten en vergeten, in de eenzaamheid te begraven; of als de begunstigde Vriendin van eenen jongen Baron, of rijken Advocaat, nog eenige jaren te schitteren. carolina hechtte noch te veel roem aan den naam van zedig en deugdzaam, ook beminde zij het Ro- | |
| |
maneske te sterk, om zoo maar voetstoots een' der beide minnaars tot haren beschermer te verkiezen. Veel schooner en grootscher is het, met geweld ontvoerd te worden, en rijke stof tot eene aandoenelijke Roman, of tot een sterk roerend tooneelstuk te geven. Och ja! het geëerd publiek zal welligt nog heete tranen weenen, wanneer in het eerste bedrijf van het sentimentele Drama, de vrome Dochter in een nederig hutje op het land, aan het spinnewiel of aan het borduurraam zit te arbeiden, om voor eenen ouden Vader, en voor een onschuldig Kind in de wieg, het brood te verdienen; terwijl die zelfde vrome Dochter, in het laatste bedrijf, het van aandoeningen huilende publiek, als de rijke Gemalin van een' harer schakers, die zij, in een zwak oogenblik, de huwelijks belofte afdwong, vriendelijk vertroost.
Nu geëerde Nicht! gij moet intusschen maar uw best doen, om de schaking van carolina, met alle de mogelijke omstandigheden, die daar bij zouden kunnen plaats hebben, te verbreiden. Dit is toch de beste wijze, om de elementen of hoofdstoffen van het boven gemeld tooneelspel te scheppen. Ik vertrouw u dat beter toe, dan mij zelve; want, om u de waarheid te zeggen, mijne innerlijke spijt over de wezenlijke voortreffelijkheid, die carolina van hare vroegste jeugd af bezat, worstelde altijd met eene soort van hoogachting, die zij mij, ondanks mij zelve, inboezemde. Waarlijk, ik benijdde carolina, omdat zij aan elk behaagde, zonder dat zij dit ooit scheen te bedoelen; terwijl ik - want waarom zoude ik dit niet belijden, wij spreken of | |
| |
schrijven immers vertrouwelijk - mij zelve rusteloos kwelde, en alle mogelijke opofferingen getroostte, alleen om te behagen, zonder dat ik ooit naar wensch daar in slaagde. Doch ik kon mij aan carolina nooit naar eisch daarover wreeken. De Hemel weet, wat mij terug hield; maar een blik van haar, vol ernst en zachtheid, kon het vonkje van menschelijkheid in mijne ziel doen ontvlammen. Eenmaal, na de verhuizing van reinhart van Vredenburg, wilde Mama, vergezeld door Dominé waarburg, hem in zijne afgelegene woning een vertroostend bezoek geven. Geheel tegen de verwachting van Mama, verzocht ik, om van de partij te mogen zijn. Ik hoopte de aangebedene schoone nu diep neergeslagen en van alle hare vernederende fierheid beroofd te zien. Ik nam voor, mijne meerderheid te doen gelden, en haar door mijne verachtende blikken nog dieper te vernederen; maar denkt gij, dat ik dit voornemen konde uitvoeren? Och neen! ik vond vooreerst de lage, afgezonderde woning van reinhart zoo bevallig, zoo met smaak, of liever met zulk eene edele eenvoudigheid ingerigt, dat reeds dit eenen diepen indruk op mij maakte; want onbegrijpelijk is het, hoe veel invloed de orde en schikking der beuzelachtigste dingen, op ons kunnen hebben. Slordigheid en wanorde nemen ons, bij de eerste intrede van een huis of kamer, tegen de nog onbekende bewoners in; terwijl zindelijkheid en goede smaak, in het plaatsen of schikken van het huisraad, ons met eene soort van welgevallen aan de bewoners doet denken. Vergeef mij deze wijs-
| |
[pagina t.o. 115]
[p. t.o. 115] | |
Visser Bender inv. del. et sculp.
O! zij zat daar, als een zegenende Engel des levens.
ii. d. bl. 115.
| |
| |
geerige aanmerking. carolina vond ik hier dezelfde, hoogst belangrijke Vrouw, als op Vredenburg in de schoot des overvloeds; die zelfde stille grootheid en onderwerping, in liefde vol geduld wegsmeltende, was in hare sprekende trekken geteekend. Wel verre van haar met verontwaardiging te kunnen aanzien, moest ik haar, schoon met weerzin, mijne achting betoonen. Ja, ik moet bekennen, dat zelfs haar ongeluk mij eene soort van eerbied inboezemde. Wij vonden haar voor het rustbed van haren Vader, die zich een weinig ongesteld gevoelde; zij hield zijne hand in de hare; ook haar Kind, zoo bekoorlijk, als men de kleine liefde-goden afschildert, zat spelende en blozende op haren schoot. Beurtelings zag zij het Wicht en den vriendelijken Grijsaard, met een weemoedig lachje, aan, en leerde de lieve kleine de hand des Vergenoegden Grootvaders, die zij telkens aan hare lippen drukte, met mollige armpjes en handjes liefkozen. Zwijgende en onopgemerkt, stonden wij eenige oogenblikken in de deur van het vertrek dit stil huisselijk tooneel te beschouwen. Neen, ik dacht niet meer aan mijnen haat tegen carolina. O! zij zat daar, als een zegenende Engel des levens, die jeugd en ouderdom, die het verledene en de toekomst met rozenkleurige banden der vreugde aan elkander hecht. Het waarlijk eerwaardig gelaat en de zilvere witte lokken van reinhart, maakten een bevallig contrast met den aanminnig blozenden zuigeling, die lagchende en dartelende het leven in den arm der boven alle beschrijving beminnelijke Moeder tegen juichte.
Beschuldig mij niet, als of ik mij, even gelijk | |
| |
duizend anderen, door carolina's bevallig voorkomen laat wegslepen; neen, maar ik wil u alleen toonen, welk een vermogen, om te kunnen behagen, en om zelfs harten vol afgunst en spijt te ontwapenen, dit zonderlinge vrouwelijk schepsel bezit. Intusschen houd ik mij overtuigd, dat zij met het verlies van hare onschuld en deugd, ook dit vermogen voor altijd zal verliezen. Die edele stoutheid, gemengd met kalme zielenrust en heldere tevredenheid, is toch maar alleen het sieraad van hun, die zich zelven niets kwaads bewust zijn. Men mag hier van zeggen, wat men wil, Nicht! ik weet het bij eigene ondervinding. Mijn hart verwijt mij onophoudelijk, dat ik ontevreden, afgunstig en beleedigende ben voor allen, die mij omringen; en dat verwijt misvormt hoe langer hoe meer mijne gelaatstrekken. Wat zegt gij van zoo veel opregtheid, waar mede ik mijn hart voor u open leg? Voor wien zal ik dat ook anders doen! Ik heb geene Vriendin, die mij bemint, of die ik mijn vertrouwen wil schenken. Voor u schaam ik mij niet. De meeste oude vrijsters toch worstelen met dezelfde gebreken, waar mede ik mij, in dit oogenblik des edelmoedigen onderzoeks, besmet gevoel; toch zie ik geene kans, om mij van die gebreken te ontdoen. Neen, want met moordend verdriet onderga ik elken dag nog meer vernederingen. Men houdt mij voor gemelijk en voor boosaardig; in den grond ben ik dat niet, maar ik word het, omdat elk mij daarvoor houdt. De oorzaak van dit alles is, dat aan mijne natuurlijke zucht, om te behagen, al vroeg | |
| |
eene geheel verkeerde rigting is gegeven. Gij weet, hoe Papa met mij ingenomen was, toen ik in mijne eerste kindsheid eenige meer dan gewone geestigheid en bekwaamheid deed blijken. De goede man juichte mij elk oogenblik toe; dit vleide mij, en ik verkreeg al ras, in mijn eigen oog, eene ellendige uitmuntendheid in de kunst van bedillen, van scherpe waarheden te zeggen, en door bijtend vernuft te schitteren. Mijn goede Papa vertrouwde zich zelven de ontwikkeling van zoo vele uitstekende vermogens niet; maar zijne Zuster, de schrandere Mevrouw wiegri, nam op zich, om mijne opvoeding te voltooijen. Verscheidene jaren, dit is uw bekend, bragt ik dan ook aan het huis van mijn' Oom en Tante wiegri door. Men beklaagde mij, omdat de natuur mij slechts als een Meisje aan de wereld had geschonken; mijn geest was te sterk, te mannelijk, om zich niet boven den nederigen vrouwelijken kring te verheffen. Dit was het gevoelen van mijne Tante, en ook van haren Echtgenoot. Trotsch op deze sterkte van geest, verachtte ik al spoedig het kinderspel der Meisjes; ik stelde mijnen hoogsten kinderlijken roem daarin, dat ik in onverzaagdheid, wat zeg ik? in woestheid zelfs de Jongens overtrof. Dit behaagde aan mijne opvoeders, en de lof, mij daarvoor toegezwaaid, moedigde mij gedurig meer aan. Ik bedwong dan ook, in vervolg van tijd, elke natuurlijke neiging tot vrouwelijke oefeningen, of nuttige huisselijke bezigheden. Hier kwam nog bij, dat ik vrij gelukkige vorderingen maakte in alles, wat men mij liet lezen, en | |
| |
dat domme schepsels en laffe vleijers, die mijn' Papa en mijne Tante uit loutere eigenbaat zochten te behagen, mij onophoudelijk schenen te bewonderen. Ik was bij uitnemendheid vlug in het aanleeren van onderscheidene talen; ik teekende fraai; ook speelde ik de fiool, aan welk instrument ik de voorkeur schonk, alleen omdat het genoegzaam nooit door eene vrouwelijke hand bespeeld wordt. Mijne Tante, mijn goedhartige Oom en vooral mijn Papa verlustigden zich, in mijne bekwaamheden voor de geheele wereld ten toon te stellen; geen sterveling kwam ons bezoeken, of hesje werd verzocht, om tot vermaak der vrienden, maar eigenlijk tot glorie van Papa en Tante, hare schoone talenten aan den dag te leggen; en het kostte de Vrienden slechts weinige moeite, om te ontdekken, hoe zij zich hier door konden indringen. Men stond verbaasd over de onnavolgbare wijze, waarmede ik mij in het Fransch, in het Hoogduitsch, of in het Engelsch, al na dat de gasten met de gaaf der talen gezegend waren, uitdrukte. Mijn zingen en spelen bragt kruipende zielen in verrukking, en het gezigt van mijne teekeningen deed hen in sprakelooze bewondering wegzinken. Ik geloofde nu ook, dat het niet mogelijk was mij te evenaren, veel minder te overtreffen; en toen ik in lateren tijd, door mijne gezonde ooren en oogen van het tegendeel overtuigd werd, maakte mij dit niet nederig, maar wel nijdig. In het kort, ik ben in mijne kindsche jaren volstrekt bedorven, en alle de vreugde, die mijn hoogmoed uit den beker der laffe vleijerij zoo overvloe- | |
| |
dig genoot, heb ik met grievende vernederingen, met bitter verdriet, en met alle de moordende kwellingen van den nijd in mijn volgend leven betaald. Wel verre van algemeen te behagen, door mijne ingebeelde mannelijke talenten, zag ik mij droevig verwaarloosd en te leur gesteld. Meisjes van mijne jaren schuwden mij, als of ik een wild dier was; gehuwde Dames zagen met een' spottenden grimlach op mijne kostelijke oeffeningen, of op mijne geleerdheid, gelijk zij dit noemden, neder. Aan deze koelde ik mijn' moed door verontwaardiging; maar ook zelfs het trotsch geslacht der mannen, waarbij ik als Kind zeer veel bewonderaars vond, scheen ijskoud voor mijnen gloeijenden ijver, om te behagen. lucie was intusschen de lieveling van alle hare speelgenootjes. Zij werd niet bewonderd, maar door allen, die haar omringden, hartelijk geliefd. Zij genoot niet, als ik, den wellust des gevleiden hoogmoeds, maar wel al het onschuldig genoegen der kindsheid; met de, door haar netjes aangekleede, pop in hare kleine koesterende armen, genoot zij reeds den voorsmaak van zoete moedervreugde, en door het verrigten of nabootsen van geringe huisselijke bezigheden zoo wel, als door het bewijzen van kleine diensten, smaakte haar jong hart het onbeschrijfbaar vermaak der stille zelfsvoldoening. Zij kende al vroeg de zaligheid, die uit nuttig te zijn voortvloeit; en de dankbaarheid en liefde, waarmede hare vriendelijke dienstvaardigheid beloond werd, schiep voor haar waarlijk een' schat van vermaken, dien ik nooit kende. Had ik nu den moed of de | |
| |
krachten bezeten; om geheel mijn karakter te hervormen, en langs eenen geheel anderen weg, dan dien ik geleerd had te betreden, de bron van ware levensvreugde te vinden, welligt had ik daar in geslaagd. Doch eigenliefde, in hoogmoed ontaard, laat zich zoo gemakkelijk niet tot hare regte bestemming terug brengen; ook bleef ik nog altijd onverzadelijk naar lof en bewondering, die ik in mijne vroege jeugd met volle teugen had gesmaakt, dorsten, en dat doe ik nog. Ik gevoel duidelijk, dat ik geene aanspraak heb op liefde en goedwilligheid. Ik zoek dus slechts mijn' troost in ontzien of gevreesd te zijn, en om door mijne talenten, die toch niet zoo geheel als valsche munt kunnen aangezien worden, beroemd te blijven. Mama behandelt mij geheel anders, dan zij lucie behandelt. Zij vreest mijn stekelig vernuft, en doet al heel veel, om mij in eene goede luim te houden; zoo doen ook mijne meeste bekenden. Kunnen zij mijn gezelschap niet vermijden, dan vereeren zij mij, gelijk de Indianen, die, het vereeren van de goede en weldadige Godheden noodeloos keurende, booze geesten of kwade Godheden vereeren, en vleijen. Geen der dienstboden betoont mij eenige achting, terwijl zij lucie schijnen te aanbidden. Dit maakt mij gemelijk, en zelfs wraakzuchtig tegen deze niets beduidende wezens, die ik toch zoo noodig heb, en die, in spijt van hunnen lagen stand, en van hunne weinige beschaafdheid, de eenige hoofdeigenschap van ons geslacht, eene eigenschap, die geene onkunde, die geene armoede, die geen dood zelf vernieti- | |
| |
gen kan, de menschlijkheid namelijk, even zoo goed bezitten, als ik. Ja, waarde Nicht! men kan zoo alles niet gelooven, wat men wil; anders moesten wij fatsoenlijke Dames maar als een Geloofs-artikel aannemen, dat dienstboden en ander arm volk van de Ourangoutangs, of van eene andere Apen-soort afgestamd zijn. Ongelukkig is het maar, dat de natuur geene onoverkomelijke grenzen, tusschen rijken en armen, tusschen aanzienlijken en geringen, heeft geplaatst. Dagelijks toch zien wij, dat zij zich vermengen. Hoe vele rijken heb ik tot de armen zien afdalen! en hoe vele geringen, of uit de Ourangoutangs stam geborenen, heb ik tot de aanzienlijkste rangen zien opklimmen! Ziet gij, dat spreekt toch ons kostelijk Geloofsartikel tegen. Ook vond ik altijd onder de zoo genaamde lieden van geboorte, zoo veel zedelijk graauw en zoo vele domkoppen, als maar met mogelijkheid aantetreffen zijn, en voor zulk basterdkroost zou ik den onschuldigen Ourangoutang als Stamvader, nog veel te goed en te schrander rekenen.
Zoo al schrijvende, vergeet ik, u het gewigtigste nieuws te melden. De Vader van Doctor belmond heeft lucie plegtig voor zijn' Zoon ten huwelijk gevraagd, en Mama schijnt niet ongenegen, om het teeder beminde duifje aftestaan. Voor mij is het onverdraaglijk. De jonge Doctor belmond kwam hier, sinds het vorige jaar, veel aan huis; hij scheen lucie niet optemerken, maar ik trof geheel zijne aandacht. Wij musiçeerden te zamen, ik gaf hem les in het teekenen, en zijne geheele verzameling van | |
| |
Fransche en Hoogduitsche boeken was tot mijn' dienst. Elk beschouwde hem als mijn' Minnaar, en zoo hij mijne hand had gevraagd, ik zou hem die gegeven hebben; niet uit liefde, want verliefd te worden is mijn zwak niet, maar uit eerzucht.
Doch, ik bid u verbrand dezen brief; nog nooit heb ik een' sterveling zoo volkomen vrij in mijn hart laten lezen, maar ik heb ook geene Vriendin, en in u vind ik toch eene lotgenoote. Neen, ik kan het niet dulden, dat lucie, de zachte, weekhartige lucie, met den Man, dien ik voor mij bestemd had, huwt. Men zal mij bespotten; verachtelijke schepsels zullen grievende blikken op mij werpen; want geheel de kring onzer bekenden groette mij reeds in het vooruitzigt, als de Bruid van mijn' Heer belmond. emilia van zellingen wordt ook welhaast de Moeder van Dominé waarburgs ellendig kroost.
Vaarwel! geheel mijne ziel geraakt weer in opstand; verstoor alles wat gij kunt, en geef mij raad, hoe ik mij over teleurstellingen kan wreken. In die verwachting, noem ik mij, waarde Nicht!
Uwe Dienaresse,
h. van g....
|
|