| |
| |
| |
Annette Dalheim aan den Heer Dalheim, haren Vader.
Dierbare Vader!
Met eene bevende hand schrijf ik dezen geheiligden naam. Ik weet het, ik maakte mij het noemen van denzelven onwaardig; maar diep, diep in mijn van berouw zwoegend hart, verzekert mij nog mijn eigen gevoel, dat uwe liefde voor de ongelukkige, ach! voor de misdadige annette niet geheel vernietigd is. Het wroegendst naberouw verscheurt mij den boezem. O! kon ik nog maar slechts eenmaal onschuldig adem halen, en die zalige rust, die kalme tevredenheid, die mij voorheen zoo gelukkig deed zijn, nog maar slechts een oogenblik genieten; doch alles is voor mij verloren; het knagendst zelfsverwijt martelt mij, de schande drukt mij diep in het stof, terwijl de smart, die ik mijnen geliefden Vader, die ik mijne zoo teeder beminde Zuster veroorzaakte, mijn leven vergiftigt, en de verachting der geheele wereld, mij tot vertwijfeling brengt. O mijn Vader! mijn Vader! heb medelijden met uwe ongelukkige, met uwe zoo diep gevallene Dochter. Doch waarom bid ik om uw medelijden? Ook dat zelfs grieft mijne ziel. Ondanks uw maar al te billijk misnoegen tegen mij, zag ik in de betraande blikken, | |
| |
die gij, vol vaderlijke ontferming, op uwe weenende annette wierpt, toen zij om vergiffenis aan uwe voeten kermde, het innigste medelijden. O! hoe vertroost dit mijn diep gewond hart; maar het denkbeeld, dat ik u deed lijden, dat ik uwe vadervreugde zoo jammerlijk verbitterd had, beroofde mij ook van al het zoet der vertroosting. Nog eenmaal vergeving, dierbare Vader! vergeving, hartelijk geliefde Zuster! vergeving! O! vloekt mij niet; laat uwe haat, laat uwe gramschap mij niet vervolgen in de afgelegenste eenzaamheid, daar ik mijne schande wil gaan verbergen. Kan het zijn, vergeet mij, en herneemt uwe zielenrust. Ach! vloekt ook den ongelukkigen, die, welligt minder misdadig dan ik, de heiligste pligten geschonden heeft, niet; hij immers is de Vader van het onschuldig kind, dat mij eens zijne eerlooze geboorte zal verwijten. Hem beminde ik, van het eerste oogenblik, waarin ik met hem bekend werd; ik hield eene opwellende neiging, die ik nog nimmer gekend had, voor zuivere liefde, en ik gaf mij geheel aan dezelve over. Nimmer, dit moet ik belijden, mijn Vader! nimmer heeft de jonge vreemdeling mijne drift voor hem gevoed. Neen, hij behandelde mij met al den eerbied, durf ik zeggen, aan de Dochter van zijnen Gastheer verschuldigd. Hij deed nog meer, hij zocht mij op alle mogelijke wijzen te doen gevoelen, dat hij niets dan vriendschap voor mij kon voeden. Schaamte en tranen bedekken mijn gelaat, terwijl ik dit schrijf; | |
| |
maar ik moet der waarheid hulde doen. Ja, mijn Vader! de Man, aan wien ik met mijne geheele ziel hing, was menschelijk, was edelmoedig genoeg, om den gloed, die mij verteerde, door het vernietigen van alle hoop te willen uitdooven. ‘Lieve, onschuldige annette!’ - zeide hij, op zekeren avond, toen hij onder de Akasiaboomen, voor onze woning, door het maanlicht omschenen, nevens mij zat - ‘lieve onschuldige annette! hoe zoude ik mij verheugen, wanneer gij deze hand, die ik heden, als uw Vriend, aan mijn hart druk, eenmaal aan eenen waardigen Echtgenoot schenkt, aan eenen Echtgenoot, die u zoo gelukkig maakt, als mijne geheele ziel wenscht, dat ik mijne lieve, mijne onwaardeerbare Gade zal maken.’ - ‘Uwe Gade!’ - riep ik werktuigelijk door schrik overmeesterd - ‘gij hebt dan eene Gade?’ Ik rukte mijne hand los, en sidderde; hij hield zich als merkte hij mijne ontroering niet; maar hij sprak eenige oogenblikken met eene soort van verrukking over zijne schoone, zijne deugdzame Echtgenoote. Van toen af spande ik alle mijne krachten in, om eene drift te beteugelen, die mij in mijn eigen oog schuldig maakte; doch het was te laat. De droevige ondervinding heeft mij geleerd, dat een Meisje nooit genoeg over haar eigen hart kan waken, en dat eene opkomende neiging, die door rede en gevoel van pligt gemakkelijk ten onder kan gebragt worden, zich niet meer laat beteugelen, wanneer zij eenmaal aan het woeden is. Met | |
| |
spijt, met brandende wraakzucht zelfs, dacht ik nu aan de huwelijks verbindtenis, die den geliefden man mij uit de armen scheen te rukken. Ik schuwde hem, schoon mijne vurige blikken hem overal volgden. Twee dagen later vierden wij den bruiloftsdag van josephine en gerwald. Gij weet het mijn Vader! onze vriendelijke gast geleide wilhelmina en mij derwaarts. Het verdriet der smart, die ik niet kon verbergen, boezemde hem medelijden in; ik poogde hem met verachting te behandelen, doch hij was te grootmoedig, om zich gevoelig daar over te toonen. O mijne Zuster! mijne dierbare wilhelmina! waarom schonk ik u mijn vertrouwen niet? Gij had het heiligste regt daarop. Ach! aan uwen boezem had ik rust en moed ingeademt, en mijne onschuld was beveiligd gebleven. Gij zaagt het, lieve Zuster! onze geleider noodigde mij ten dans; reeds had het mij eenen stillen traan gekost, omdat hij dit niet vroeger had gedaan. Ach! welhaast scheen ik nu weer gelukkig, terwijl ik met de geliefde in de dansende rijen rond zweefde, en, borst aan borst met hem geklemd, in zijne omvattende armen de geheele wereld en zijn huwelijk kon vergeten. Gloeijende door vermoeijende dansen en geestrijke ververschingen, ontvlugtte ik met hem de bruiloftszaal, om de verkwikkende avondkoelte in een priëel, met rozen en jasmijnen doorvlochten, in te ademen. Doch de pen siddert hier in mijne verstijvende hand. Neen! met afgrijzen o God! met een | |
| |
eeuwig afgrijzen denk ik aan het sterfuur mijner onschuld terug.
Neen, dierbare Vader! vloek hem niet; ik heb den dolk der wanhoop aan zijne vuist ontwrongen, ik heb zijne knieën omhelsd en hem om zijn leven gebeden; hij kon u, mijn Vader! u zijnen beschermer niet weder zien; hij vlugtte, eer de starren, die de reine getuigen van mijnen val waren, nog aan den Hemel ondergingen. Ik verlang hem ook niet weder te zien, maar mijne ziel pleit voor hem; de rampzalige drift, die ik liefde noemde, is door de wroeging, die in mijnen boezem knaagt, versmoord.
Wanneer gij deze regelen leest, mijn Vader! is uwe annette reeds verre genoeg verwijderd, om alle nasporingen te ontwijken; blijven kon ik niet, ook schoon uwe vergevende liefde mijnen onherstelbaren jammer had willen verzachten. Neen, mijn Vader! ik, die uwe glorie was, ik zoude u tot schande geweest zijn; vol zielen-weedom was de schendster der oude zuivere Zwitsersche zeden dan Moeder geworden. Maar neen, vertwijfeling had mij voor de regtvaardige verachting gewis doen bezwijken. O! ik moet boeten voor mijn misdrijf. Verre in onbekende streken zal ik mij onder eenen vreemden naam verbergen, en in armoede en smart Moeder worden. Vaarwel, vaar eeuwig wel, dierbare Vader! Vaar eeuwig wel, gelukkige, onschuldige wilhelmina! beklaag uwe ongelukkige Zuster, die de zaligheid der onschuld voor altijd ver- | |
| |
loren heeft. Zoo het opregt berouw mijne schuld kan uitwisschen - ach! dan zal ik, in de betere wereld, u nog eenmaal, welligt na eene eeuw lange vordering in volkomenheid, onsterfelijk weder zien, en aan mijn gereinigd hart drukken. Biddende om uw duurzaam geluk, dierbare Vader en Zuster! leeft en sterft uwe misdadige, maar eeuwig lief hebbende,
annette.
|
|