| |
| |
| |
Mevrouw Edeling aan Mejufvrouw Emilia van Zellingen.
Geliefde Vriendin!
O! vergeef het mij, wanneer ik heden met al te weinig omzigtigheid u het hart verscheur. carolina, mijn kind, mijne dierbare carolina, is weg. Nergens wordt zij gevonden. emilia mijne hand beeft; alles schemert voor mijne door schreijen afgematte oogen.
O! verstaat gij het, lieve? want ik weet niet, wat ik hier neer schrijf. carolina, de wellust van mijn hart, uwe teedere Vriendin, verliet ons gisteren tegen het vallen van den avond; zij had de kleine eduard op den arm, en wilde slechts een klein berkenlaantje, dat geheel van den weg afligt, en dagelijks door ons bezocht werd, doorwandelen; doch de geliefde keerde niet weder. Mijn Broeder werd alras ongerust; doch daar ik mij verbeeldde, dat zij een boek had medegenomen, dacht ik, zij zal mij, lezende en spelende met den kleinen lieveling, op de lage grasbank aan het einde van de laan verwachten. Ik wilde haar dan ook daar opzoeken; doch ik zag nergens mijne carolina. De zon was reeds ondergegaan, en nog kwam zij niet. Een angstig voorgevoel dreef mij voort. Waar kon toch de lieve bezorgde, jonge | |
| |
Moeder zoo lang met haren zuigeling in de verkoelende avondlucht vertoeven? Aan elk mensch, aan elk kind, dat ik ontmoette, vraagde ik naar eenig berigt, doch te vergeefs. maria werd naar het Dorp, en zelfs naar de omliggende Landhoeven gezonden; doch ook dit was vruchteloos, zoo wel als de onvermoeide ijver, waarmede de oude hendrik, den geheelen nacht, bleef rondzwerven, om, was het mogelijk, de dierbare verlorene optesporen.
Ik waag het niet, lieve emilia! om u den zielenangst van mijnen goeden Broeder te beschrijven; met elk oogenblik, met elke vlugtende avondschemering, vermeerde de duldelooze kommer des ongelukkigen Grijsaards. Ik dwong mij, om hem met hoop te vleijen, schoon ik zelve die niet durfde voeden. Doch te vergeefs! Ja, ik dwong mij, om den bitterlijk jammerenden Vader te vertroosten, doch hij weigerde alle vertroosting, en weende luid. O Vriendin! toen de klok het uur des middernachts floeg: o! toen scheen mij de borst toegeschroeft te worden. ‘Zij is dood!’ - riep de troostelooze Vader. - ‘God! mijn kind is met haren zuigeling vermoord, of rampzalig verdronken! en ik moet leven? Ik moet deze vreesselijke foltering nog gevoelen?’ Met bevende handen rukte hij zich de grijze haren uit het hoofd, en zijn bang gekerm zou een tijgerhart verbrijzeld hebben. Aan rust was volstrekt niet te denken, dit begrijpt gij. Ons huis was vol rouw. Met een | |
| |
hijgend verlangen zagen wij den morgen te gemoet; doch ook deze bragt ons geene verzachting toe; want wij vernamen niets.
Intusschen had zich het gerucht, dat de lieve Dochter van den Heer reinhart vermist werd, onder de Landlieden verspreid. Met de hartelijkste deelneming bood zich elk om strijd aan, om haar te zoeken. Ik kon volstrekt geen denkbeeld vormen van carolina's afzijn, en ik begon mij waarlijk zoo wel als mijn Broeder aan de vreesselijke gedachte: zij is dood! overtegeven. Doch welk een dood had haar weggerukt? Vermoord? dit was niet mogelijk; de wegen hier zijn niet onveilig, en mijne lieve carolina had zich voorzeker niet ver verwijderd; vooral daar zij meer dan voor haar leven had te zorgen, en zij haar jong onnoozel kind bij zich had. En ach! hoe kon zij verdronken zijn, daar slechts eene kleine beek ginds door het bosch ruischt? Alleen de diep ongelukkige, die vol wanhoop den dood in de armen wil zinken, kan hier in den omtrek, wanneer de duisternis niet doet verdwalen, den dood in het water vinden; en onder die rampzaligen behoort mijne edel denkende carolina, dank zij Gods ontfermende liefde! toch niet.
Nu ruim een uur geleden, bragt hendrik ons een' Landman, die verzekerde, dat hij de lieve jonge Mevrouw, die hij zeer wel kende, vergezeld door een' bejaarden Heer, gisteren avond om half zes, den rijweg had zien opwandelen. Volgens de | |
| |
eenvoudige beschrijving; die de goede Man ons gaf, was de bejaarde Heer niemand anders dan de oude Heer van eldenberg. hendrik wilde nu meer weten. Waar hij zich heen spoedde, weet ik niet; doch zoo even komt hij weer terug, en zegt, zeker te weten, dat de oude Heer van eldenberg met eene jonge Dame, die een kind op den schoot had, door onderscheidene tolhekken gereden is, met een rijtuig, waarvoor twee paarden waren gespannen. Wat kan dit alles te beduiden hebben? carolina ontvoerd door den ondeugenden Vader van haren Echtgenoot! Ach! voorzeker geweldadig vervoerd! Ik kan mijne gedachten hieromtrent volstrekt geenen zamenhang geven. Ik bezweer u, dierbare emilia! schrijf mij oogenblikkelijk alles, wat gij zoudt kunnen weten, schrijf mij, wat gij en uwe Mama vermoeden; verzacht, kan het zijn, mijne doodelijke ongerustheid, den moordenden angst van eenen beklagenswaardigen Vader, die dit niet lang zal overleven. En waarlijk, met een bloedend hart moet ik belijden, dat de dood op dit oogenblik eene weldaad zoude zijn voor den door weedom gemartelden Grijsaard. Hij ligt daar geheel krachteloos op zijn leger neergezonken; doch de bangste smart brult hem in den boezem. Ach! op den zielverscheurendsten toon roept hij telkens: ‘carolina! mijn eenig, mijn dierbaar kind! mijne carolina! kom! o kom in de armen van uwen stervenden Vader, geef mij uwen Zoon, opdat ik hem zegene, en God zich over den lieven, onnoozelen ontferme!’
| |
| |
emilia! Ja ik zal welhaast mij ook door dezen Broeder, door dezen laatsten Vriend van mijne ziel verlaten zien. En ach! wat zal van mij worden? Het graf is toch de eenige eindpaal van het lijden des stervelings. Hier in dit klein, in dit eenvoudig verblijf, dachten wij voor het minst den storm der wisselingen ontweken te zijn; de storm des rampspoeds zou over onzen lagen stand, over ons nederig verblijf wel heen gewoed, maar ons niet meer getroffen hebben. Vergenoegde harten, vol dankbaarheid en liefde, waren onze eenige rijkdom; en wie zoude ons dien schat benijden? Doch ook dit geluk was slechts een droombeeld. Wat zeg ik? in den jongst verloopen nacht hebben wij eindeloos meer geleden, dan het verlies van geheele werelden aan hare bezitters ooit konde doen gevoelen. De natuur moet met ons weenen, lieve emilia! Het beste vaderhart is doodelijk gewond, de laatste teug uit den kelk des levens is voor den ongelukkigen Grijsaard vergiftigd. Doch ik wil op hem, die voor het geringste insekt waakt, vertrouwen. Zonder geloof aan eene weldadige Voorzienigheid, was ik boven alle beschrijving rampzalig; maar dat geloof doet een helder licht door den ijsselijk donkeren nacht heenbreken. Hij, de Almagtige, die zoo wel de teedere vleugeltjes van het rondzwervend vogeltje, dat onbekommerd zijn voedsel zoekt, als de tallooze zonnestelsels, die in het ruim der schepping omzwaaijen, bestuurt, Hij zal ook de zoo hartelijk beweende Dochter des afgeleefden Grijsaards, | |
| |
Hij zal ook de edelaardige lievelinge van mijne ziel, die den reinsten wellust vindt in hem lieftehebben en natevolgen, niet aan een blind geval of aan een redeloos wisselend lot overlaten. Neen, God verstaat het rein, het biddend hart van mijne carolina, waar dat dan ook heden moge kloppen. Hij ziet hare stille tranen, en hoort het geschrei van haren hulpeloozen zuigeling. Zijne wijsheid moge haar voor een oogenblik bedroeven, maar zijne liefde zal ook uit die droefheid de zaligste vreugde doen ontluiken. emilia! ja, ik wil vertrouwen, en niet wanhopen. Vaarwel ik kan niet meer. Met moederlijke liefde noem ik mij, uwe Vriendin,
s. edeling
| |
Naschrift.
De Baron van s...... beschouwde de onschuldige carolina, zelfs in de tegenwoordigheid van haren eduard, met wellustige blikken. Na het vertrek van eduard bleef hij zijne dierlijke drift op de verachtelijkste wijs voeden, carolina weigerde hem immer te ontmoeten, schoon hij zich genoegzaam dagelijks op Vredenburg liet aanmelden. Het laaghartig mensch schiep in de verwisseling van carolina's lot een helsch vermaak, want hij kon zich niet verbeelden, dat ware deugd boven alle wisselingen verheven is, of dat carolina's reine, edele ziel niets gemeens heeft met de omstandigheden, die haar uiterlijk omringen. Van | |
| |
s...... bood zich aan, om carolina en hare familie uit de dringendste behoefte te redden, wanneer zij hem slechts als haren begunstigden Vriend wilde aannemen. Gij begrijpt, dat alle zijne laffe brieven ongeopend werden terug gezonden. De eerste slechts, welks opschrift aan carolina nog onbekend was, had zij ontzegeld, en den verachtelijken inhoud getuigde van het diep bedorven hart des schrijvers. Eindelijk drong de onbeschaamde van s....., als met geweld, hier in onze nederige woning. Hij schond alle welvoegelijkheid, spotte met alle vrouwelijke kieschheid, en zelfs met den eerbied, die de achtbare grijsheid van mijnen Broeder, zoo natuurlijk, aan elk jong mensch, dat eenig gevoel bezit, inboezemt. Hij verscheurde het hart van carolina door haar den dood van eduard, als iets waarover hij zich zoo schandelijk verheugde, telkens te schilderen.
‘Nu, schoone jonge Weduwe!’ - zeide hij dartel spottende - ‘nu zijt gij vrij, nu kunt gij de Vriendin van uwen vurigsten aanbidder zijn. De fijnste zedenpreker zelfs kan u dit niet betwistèn. Ik mag nu immers mijne bezoeken herhalen; doch dit ellendig verblijf is ongeschikt voor u; verkies bid ik u, eene plaats, die gij met uwe tegenwoordigheid wilt vereeren; waar het ook zijn moge, ik zal daar een' tempel voor de Godin der liefde stichten.’
carolina antwoordde met eenen blik vol verontwaardiging op hem te werpen, en de kamer te verlaten.
| |
| |
Dit alles komt mij heden voor den geest, en daar van S.... met den ouden Heer van eldenberg zoo gemeenzaam verkeert, verschrikt mij het akelig denkbeeld, dat van eldenberg de snoode oogmerken van van s.... welligt kan doen gelukken. Elk oogenblik schijn ik hier van meer zeker te worden, en mijn hart krimpt door den bittersten weedom. Gelukkig denkt nog mijn arme Broeder hier niet aan. Dierbare carolina! in welke handen, in wiens magt bevindt gij u heden? Doch waar voert mij de angst heen? De beschermende magt des Allerhoogsten zal de beproefde deugd overschaduwen. Engelen der onschuld waken over de weerlooze ongelukkigen. Nogmaals vaarwel beste emilia!
|
|