| |
| |
| |
Mevrouw Edeling aan Mevrouw van Eldenberg.
Lieve, Dierbare Carolina!
Ik behoef u niet te zeggen, dat mijne geheele ziel in uwe belangen deelt. Geene Moeder, die met de teederste zorg het eenig Kind, dat zij van den Hemel afsmeekte, en met de heiligste vreugde aan hare borst voedde en bewaakte, kan zich meer over alles, wat de lieveling van haar hart betreft, bekommeren, dan uwe teeder liefhebbende Tante zich over uw lot bekommert. Neen, carolina! geen moeder-hart kan aandoenlijker kloppen voor het meest geliefde Kind, dan mijn hart voor u klopt. Van uw vroegste jeugd af, waart gij mijne Voesterlinge, en te gelijk de wellust van mijn leven. Uwe vreugd, lief Kind! was mijne aardsche zaligheid. De geringste smart, die u trof, verscheurde mij de ziel, en zelfs uwe onnoozele kindertraantjes verstoorden al mijn genoegen. Oordeel dus, mijne lieve! wat ik gevoelen moet, wanneer ik mij u als ongelukkig voorstel. Ja, oordeel lieve carolina! hoe elk woordt uit uwen laatsten brief, waar in het lijden van uw onschuldig hart zoo duidelijk sprak, mij het hart deed bloeden.
Mijne geliefde Kweekelinge, mijne carolina, het dierbaar pand, dat mijne eenige Zuster, ach! | |
| |
mijne eeuwig dierbare Vriendin, mij toevertrouwde, toen het zinneloos geweld, dat alles, wat ons dierbaar was, reeds vermoord had, ook haar naar den kerker sleepte, - mijne carolina, in het bloeijenste van hare jeugd, van alle hoop op de reine genietingen des levens beroofd, en aan verterenden jammer ten prooi te zien - neen! dit waar te veel, mijne Geliefde! Zoo grievende zal de liefderijke God mij niet bedroeven. Ach! zouden uw Vader en ik, na het verduren der vreesselijkste rampen, onzen jongsten troost in u hebben gevonden, alleen om door uw ongeluk nog des te wreeder gemarteld te worden? Zoudt gij de bittere tranen, die uw Vader en ik, om de ons zoo dierbare slagtoffers der wreedheid weenden, door uwe kinderlijke liefkozingen zoo vaak hebben doen opdroogen, om die eenmaal door uw onschuldig lijden met verdubbelde smart te doen vloeijen? Neen, lievelinge van mijn hart! vertrouwt op de zorgende wijsheid van onzen Hemelschen Vader, die zelfs het schijnbaar kwaad dienstbaar maakt, aan de bevordering van zijne altijd heilrijke bedoelingen. Vurig had ik gewenscht, dat uw huwelijk nog slechts één jaar ware uitgesteld geworden. Ik heb uw' braven Vader in alle mijne brieven aan hem daarom gebeden; doch telkens was het antwoord: ‘carolina is met eduard reeds vereenigd. Vier jaren vorderde ik slechts tot voltooijing van hare opvoeding; en ach! tot het onvermengd genot van ouderlijke vreugde. Met den plegtigsten | |
| |
eed beloofde ik, na het verloop van die vier jaren, mijn dierbaar Kind aan den Echtgenoot, dien zij verkoren had, blijmoedig te zullen afstaan. Die bepaalde jaren zijn verloopen; en kan ik de heilige regten van eduard betwisten?’
Te vergeefs heb ik voor u gepleit; te vergeefs heb ik getracht den ouden Heer, dien ik als mijnen geliefden Broeder, als mijnen vertrouwelijksten Vriend bemin, te doen gevoelen, hoe onredelijk het is, een vijftienjarig Meisje aan eenen Jongeling, die, het is waar, toen tweeëntwintig jaren oud was, maar noch wereld- noch menschenkennis bezat, wat zeg ik? die zijn eigen hart nog volstrekt niet kende, zoo onherroepelijk te verbinden. Gij weet, hoe uw Vader over het houden van beloften, die voor zijne eerlijke ziel reeds al de kracht der heiligste eeden hebben, gewoon is te denken. De edele Man beschouwde u als de Gade van eduard; en gij zoudt in zijn oog aan de onschendbaarste pligten trouwloos geweest zijn, indien gij uwe hand aan eduard had geweigerd. O mijn Kind! met welk een angstig voorgevoel zag ik, nu ruim vier jaren geleden, uwe zoogenaamde verlooving! Ik keurde deze plegtigheid volstrekt af; zoo wel den ouden Heer van eldenberg als uw' Vader heb ik, met al de drift eener liefhebbende Moeder, om het behouden van uwe vrijheid meer dan eenmaal, ook toen gebeden. eduard, - dit herhaalde ik telkens - staat de wereld in te treden; nu heeft hij nog geene ondervinding; zijn | |
| |
hart, zijn karakter is nog ongevormd. God weet, wat van hem worden zal! Hij bemint carolina, gelijk zijn jong, zijn gevoelig, zijn gaarne liefhebbend hart de geheele schoone natuur bemint; maar zal carolina het eenige voorwerp zijner liefde blijven? en blijft zij het, o! dan zal zuivere liefde, ook de onverbreekbare band zijn, die de beide jonge harten vereenigd houdt. Doch de beide Vaders waren te sterk met hun geliefd ontwerp ingenomen, om mij gehoor te geven. Ook waanden zij, eduard voor alle afdwalingen te beveiligen, en aan de deugd toe te weiden, door hem met u plegtig te verbinden. Tranen des bangen kommers heb ik gestort, toen ik u vrolijk blozende, vol onschuld en liefde, aan den boezem des vurigen Jongelings geklemd, de heilige trouwbelofte hoorde uitspreken. Verrukking gloeide toen in het oog van eduard, en zijne geheele ziel sprak in den eed der liefde, die zoo rein van zijne lippen rolde. Maar eduard's grondbeginselen hadden geene genoegzame vastheid, om u beider geluk te verzekeren; maar toch lieve carolina! toch glimt nog eene zwakke vonk van hoop in mijne ziel. eduard had zulk een' schoonen aanleg; zijn hart was zoo goed; zijn gevoel was zoo vatbaar voor alles, wat goed en regt is; en zou hij dan nu zoo geheel bedorven zijn? Wie weet, onder welke gedaante de verleiding zijn ongewapend hart al is aangevallen? Hij bezit veel natuurlijke trotschheid; hier van heeft de boosheid welligt gebruik gemaakt. Niets is zoo gevaarlijk, | |
| |
als wanneer men een jong trotsch mensch, die de ware grootheid van ziel nooit regt heeft leren kennen, den Godsdienst of de betrachting der heiligste pligten in een verachtelijk licht voorstelt, en als vernederende voor den vrij geschapen mensch doet beschouwen. Ach! hoe ras zoekt de onkundige trotschaard, die zich boven de verachting der laffe dwaasheid niet kan verheffen, eene valsche grootheid of sterkte van geest voortewenden. Eerst begint hij, met de eerbiedwaardigste zaken zoo vernuftig, als hem mogelijk is, te spotten, hoe wel zijn hart nog door knagend zelfsverwijt klopt. Het dom gelach van beuzelende slechthoofden moedigt hem aan; en, daar hij den waren roem der fiere, der heldhaftige deugd nooit smaakte, schittert hem de ijdele roem van Vrijdenker in het oog. Dierlijk genot ontzenuwt allengs meer zijne natuurlijke krachten, tot beheersching van zich zelven zoo noodig. Zijne verlaagde ziel wordt eene schandelijke slavin van hare vuigste begeerten, en de vernederde mensch, die bestemd was tot eene zigtbare Godheid op aarde, verzinkt diep beneden het redenloos dier.
Maar zoo ver, lieve carolina! zal het toch met uwen eduard niet gekomen zijn. O! laat uwe schuldelooze liefde hem behouden, van het vreesselijkste verderf, dat hem dreigt. Daar zijn immers nog oogenblikken, waar in zijne teederheid voor u ontwaakt? waar in zijn hart nog eenstemmig met het uwe kan kloppen? Tracht die oogen- | |
| |
blikken te vermenigvuldigen, lief Kind! O! geef hem, kan het zijn, aan zich zelven, aan uw hart en aan de deugd weder. In de jaren uwer kindsheid, had gij reeds zulks een onbepaald vermogen op eduard, wiens hart en verstand, zoo jammerlijk werden verwaarloosd. Nooit! neen, nooit! heb ik ware hoogachting voor den Heer van eldenberg kunnen voeden. Hij was altijd een Man, die, worstelende met zijn geweten, lasterde het geen hij niet kende, den schoonen Godsdienst, dien hij niet wilde onderzoeken, verachtte, en zijn' Zoon, het eenige, dat zijne vroeg door verdriet gestorvene Vrouw hem achter liet, offerde hij op, aan zijne lage zucht, om zonderling te schijnen, en strijdig met het algemeen te denken en te handelen. De Moeder van eduard was eene beminnenswaardige jonge Dame, die het slagtoffer werd van eigenbatige Familie-schikkingen. Haar getrouw hart behoorde aan eenen edeldenkenden jongeling, met haar gelijk in geboorte, doch zonder eenige bezitting. Gevoelloos voor de smart der jonge Gelieven, verbond men het Meisje aan den toen nog rijken van eldenberg, terwijl haar eeuwig geliefde Minnaar, in den Krijgsdienst eenen roemrijken dood zocht, en ook vond. Vijf droevige jaren kwijnde de jonge Mevrouw van eldenberg, die zonder vreugde of hoop op verzachting van haar lot, de liefdelooze woestheid en buitensporige geldverkwisting van haren Echtgenoot betreurde. eduards geboorte schonk aan haar moederlijke zaligheid, maar ook | |
| |
deze was met bitterheid vermengd. Zij gevoelde haar teeder gestel van jaar tot jaar onder het grievendste lijden bezwijken, en aan welk een Vader moest zij den kleinen lieveling van hare ziel alsdan achterlaten? Weinige dagen vóór haar' dood, nam ik afscheid van de bijna stervende, die weleer eene der speelgenootjes mijner kindsheid was geweest. Uwe Moeder en ik moesten, toen onze ouders, die den vaderlandschen grond, waar de rust door verschillende woelingen geschokt werd, ontweken waren, naar de grenzen van Frankrijk volgen. Dit was op het einde van het jaar 1787. Maar ach! hoe treffende was voor mij niet dit afscheid! Ik zag mijne, weleer zoo bloeijende Vriendin, als eene jeugdig lagchende roos verwelkt, en dat waarlijk nog in de lente van haar leven. Nog nimmer had zij zich over haar lot tegen mij beklaagd; maar nu stortte zij haar geheel vol hart in mijnen boezem uit. Ik weende met haar de tranen der deelnemende vriendschap. ‘Mijn lijden zal ras voorbij zijn.’ - zeide zij - ‘O! hoe vurig zou ik den goeden God daar voor danken; maar mijn onschuldig Kind baart mij de bangste bekommering.’ De lieve blozende eduard stond juist aan haar' schoot, en zag weemoedig lagchende naar zijne Moeder op. ‘O mijn Kind!’ - vervolgde zij, terwijl de teederste drift eenen zachten gloed over haar met doodverf bedekt gelaat verspreide - ‘o mijn Kind! zoo gij in uw wiegje waart gestorven, ach! dan hadden Gods Engelen u voor | |
| |
de volmaakter wereld opgevoed. Zeker was mijn leven dan vroeger bezweken, maar de dood zou mij eene lieffelijke rust zijn geweest. Maar nu, ach! wie zal nu over uwe jonge, onschuldige ziel waken?’ Ik vertroostte de lieve, bekommerde Moeder, zoo goed mij mogelijk was, en sloot het vriendelijk vleijende Knaapje, dat weende, omdat het zijne Moeder bedroefd zag, in mijne armen; en van dat oogenblik af, was de bevallige Jongen ten uiterste belangrijk voor mij. Ook toen van eldenberg in het vervolg in de nabijheid van A..... woonde, verzuimde ik geene gelegenheid, om, was het mogelijk, iets tot de beschaving van het verstand of de vorming van het hart des lieven kleinen toetebrengen. Verder weet gij, mijne carolina! hoe de vrolijke, maar altijd ligt te verleidene Knaap, toen wij de Vaderlandsche lucht weêr inademden, dagelijks een deelgenoot was van ons huisselijk genoegen, dat wij, na het doorstaan van zoo veel smart en jammer, weêr begonnen te genieten.
Dierbaar Kind! waak over uw hart! Eenige uitdrukkingen in het laatste van uwen brief vervulden mij met angst voor u. O mijn Kind! zoo eens eene neiging, om een' ander’ dan eduard te beminnen, in uwe ziel wortelen schoot, welk een harde strijd zou als dan op uw wachten? Maar uwe deugd, het heilig gevoel van uwen pligt, mijne lieve! zou toch zegepralen. Hierop vertrouw ik. Maar schuw, ach! vlied elke verzoeking, en schrijf mij openhartig. Ik hoop eerlang u te ko- | |
| |
men zien; doch voor het tegenwoordige is dit niet mogelijk.
Ik moet u de zonderlinge wending van het lot van mijne Kinderen nog melden; deel het ook aan uwen braven Vader mede; dan behoef ik alles niet tweemaal te schrijven. Gij weet, lieve lientje! wat mij dwong u te verlaten. De beklagelijke toestand, waar in zich de Dochter van mijnen geliefden, mijnen zaligen
edeling met haren Echtgenoot en Kinderen bevond, was mij in waarheid niet te ellendig afgeschilderd. Met een bloedend hart ijlde ik ter vertroosting; maar hoe veel troost had ik niet zelve noodig, toen ik het jammervolste huisgezin met eigene oogen aanschouwde? Na eene afmattende reis, die ik nacht en dag had voortgezet, kwam ik laat in den avond in de ellendige schuilplaats der armoede; want niet anders kan ik het verblijf dat millingthon voor hem en zijn ongelukkig huisgezin gekozen had, noemen. Het was eene lage, kleine woning, niet ver van Calais, in de buurt van eenige Visschers gebouwd. Ik vond millingthon in den jammerlijksten staat. Het ongeluk had hem geheel ter neder geslagen. Lang staarde hij mij bewusteloos aan; doch toen ik bij herhaling zijnen naam noemde, viel hij mij met wilde vreugde om den hals. ‘Zijt mij welkom, beste Vriendin!’ - riep hij - ‘kom, o kom geliefde Moeder van mijne julie! In uwe bescherming kan ik haar veilig verlaten.’ Ik was op eenigen afstand van het gehucht, waar ik mil-
| |
| |
lingthon ontmoette, uit het rijtuig gestapt, om julie door mijne verrassende komst niet te ontstellen; doch mijne zorg was te vergeefsch; want schoon ik millingthon verzocht, zijne Vrouw tot deze ontmoeting voortebereiden, schreeuwde hij luid, toen wij het huis intraden: ‘julie! o mijne julie! zie hier uwe moederlijke Vriendin.’ Zij gaf een' gil, en zonk magteloos in mijne armen. Ach! van hoe veel zielesmart ben ik reeds dat oogenblik getuige geweest? julie, de schoone julie, het door vrouwelijke zachtheid verengeld beeld van haren Vader, zag ik ten prooi der grievenste behoeften. Vier hulpelooze Kinderen vleiden vaak vruchteloos de schreijende Moeder om brood; een vijfde, welks naderende geboorte met den bangsten kommer verwacht werd, sluimerde nog onder haar hart. millingthon, de getrouwste, de teederste Echtgenoot, die liefdevolste Vader, was door het verlies van alles, wat hij bezat, tot wanhoop gebragt, en stond elk oogenblik op het punt, om zich door zelfsmoord aan het gevoel des jammers te ontrukken. Zijn verstand was bij tusschenpoozen geheel verbijsterd, en de weleer zoo moedige, zoo werkzame Man, dwaalde nu, met het hoofd op de borst gezonken, den geheelen dag, in de akelijkste eenzaamheid rond. Hij verweet zich zelven het ongeluk van zijne julie en van hare Kinderen, omdat hij alles in den Koophandel had gewaagd en verloren.
Toen ik met edeling huwde, was julie omtrent | |
| |
tien jaren oud. Hare Moeder sproot uit eene Engelsche Familie, die sedert jaren lang in Frankrijk woonde. Ik nam het beminnelijk Meisje, als mijn eigen aan; ook zoude ik mijnen geliefden edeling nooit mijne hand hebben gegeven, zoo niet volkomen gezorgd was, dat ons huwelijk de belangen der lieve julie niet tot nadeel konde verstrekken. Ouders toch, die hunne eigene wenschen bevredigen, ten koste van het belang der schuldelooze onmondigen, de zorg voor welken door God hun toevertrouwd is, verdienen in mijn oog verachting. Ook zou ik nooit mijne hand en mijn lot vereenigd hebben met den eenigen Vriend van mijne ziel, zoo ik mij niet geneigd had gevoeld, om ook zijn Kind, de onsterfelijke lieveling, waar in zijn aanwezen zich uitbreidde, met de hartelijkste teederheid lieftehebben. Het gelukte mij ook al spoedig julie's kinderlijk vertrouwen en liefde te winnen in haar beminde ik mijnen edeling, en mijne moederlijke zorg werd zoo onuitsprekelijk zalig beloond, als ik geloof, dat hoogere, hemelsche wezens beloond worden, wanneer zij de sterfelijke Kinderen van God hier op aarde beschermen en geleiden. edeling, de geliefde van mijn hart, werd op het Adelijk Landgoed van onze ongelukkige Vriendin b.l., door eenen oproerigen hoop, die zich verdedigers der Vrijheid noemden, genoegzaam voor mijne oogen vermoord; terwijl uw Vader in den bangsten ker- | |
| |
ker zuchtte, en uwe Moeder, met den vreesselijksten doodsangst worstelde.
O vergeef het mij, lieve carolina! dat ik, door het openschuiven van deze bloedige toneelen uw treurend hart op nieuw pijnig. Oordeel zelve, hoe dierbaar mij nu de ouderlooze julie was. In haar bezat ik reeds eene jonge Vriendin; doch zij werd mij ontrukt door de Familie van hare Moeder. Gij weet, mijne lieve! hoe mijn hart altijd aan mijne julie gehecht bleef, en hoe hare brieven, die het uitvloeisel van hare dankbare, liefhebbende ziel waren, mij den zoetsten wellust schonken. Haar huwelijk met millingthon, een' harer verre Bloedverwanten, beloofde mij de bekoorlijkste toekomst; want de liefde der beide jonge, edele zielen was de beeldtenis der Hemelsche Vriendschap van Gods reine Engelen. millingthon was een ondernemend Koopman, en in spijt van alle woelingen des tijds, won en verloor hij beurtelings heel veel; doch in de laatste twee jaren scheen alle voorspoed hem ontvlugt te zijn; hij leed het eene gewigtige verlies na het andere; eindelijk waagde hij het laatste, wat hij bezat. Twee rijk geladene vaartuigen liepen in zee; hadden deze hunne bestemming kunnen bereiken, millingthon had als dan zijne zaaken hersteld gezien, en zich op nieuw met de vrolijkste uitzigten mogen vleijen; doch de beide vaartuigen werden door een' Engelschen Kaper genomen. En nu, | |
| |
ach! nu was alles verloren. Als een donderslag trof dit vreesselijk berigt den ongelukkigen millingthon. Hij had den wankelen staat zijner zaken zorgvuldig voor de Vriendin van zijn hart verborgen gehouden. Haar kommerloos genoegen was hem zoo dierbaar, dat hij nimmer moeds genoeg bezat, om het slechts voor een oogenblik te bewolken; doch nu hij op eenmaal Gade en Kinderen te gelijk met zichzelven in den jammerpoel des rampspoeds zag nederstorten, begaf hem alle bedaardheid van geest. ‘julie!’ - riep hij sidderende - ‘wij zijn van alles beroofd; wij kunnen niets, volstrekt niets meer ons eigendom noemen. Dit huis, deze meubelen, uwe sieraden, ach! zelfs de kleeding van u en van onze Kinderen zoude naauwelijks toereikende zijn, om het geld, dat eenige lieden mij in den handel toevertrouwden terugtegeven. Omhels mij voor het laast ongelukkige! ik ontvlied u voor eeuwig. De menschheid zal zich over u en over deze kleine onnoozelen ontfermen.’ julie sloot hem vast aan haar hart: ‘Lieve, wreede millingthon!’ - zeide zij weenende - ‘mij ontvlieden? zijt gij dan geen Echtgenoot, geen Vader meer? Heb ik ooit mijn hart aan uwen voorspoed gehecht? Aan u, ach! aan u alleen is het onafscheidbaar verbonden. Wij zullen alles weder geven. O wee mij! wee deze lieve onschuldige wichjes! zoo het heiligst vertrouwen door ons werd geschonden. Zelfs het meedelijden van gevoelige zielen zoude mij als | |
| |
dan martelen. millingthon! onze eeuwige liefde en ons rein geweten moeten ons onbetwistbaar eigendom blijven.’ Het kostte de edeldenkende julie onbegrijplijk veel moeite, om den zoo diep getroffenen Vriend van haar hart tot reden te brengen, en aan de vertwijfeling te ontrukken. Eindelijk toch overwon zij. Met eene weemoedige fierheid ontdeed zij zich zelve en hare Kinderen van alles, wat niet volstrekt onmisbaar was; tot het geringste toe werd verkocht, en met dankbaarheid werd zelfs de laatste penning aan de wettige schuldeischers betaald. Het ongelukkig huisgezin ontvlood nu de Stad.
millingthon vormde weer ontwerpen, om de belangens van zijne lievelingen te bevorderen; doch naauwelijks bevond hij zich in deze afgelegene schuilplaats, of hij stortte in eene smartelijke en doodelijk schijnende krankheid. De troostelooze julie offerde zich zelve aan zijn behoud op. Nacht en dag waakte zij bij zijne legerstede, en het allernoodigste zelfs werd niet gespaard, om aan den geliefden, de heilzaamste artssenijen te bezorgen. julie verspilde, vol teedere liefde, al hare krachten; geene rust verkwikte haar; want elk oogenblik, dat het oppassen van haren millingthon haar overliet, werd besteed, om door de meest gezochtste handwerken genoegzaam loon te verdienen, om hare, vaak van honger schreijende Kinderen te voeden, en om den geliefden kranken meer verkwikking te bezorgen. millingthon her- | |
| |
stelde; maar julia's lijden, dat zij onder de zoetste liefkozingen poogde te verbergen, verscheurde hem de ziel. De bange tranen des kommers, die zij vriendelijk poogde weg te lagchen, folterden den gevoelvollen huwelijks Vriend, en de ijsselijkste zwaarmoedigheid verwoestte zijn denkvermogen.
julie kon haar leed nu niet meer alleen verduren; zij schreef mij; doch zoo raadselachtig, en toch zoo bitter bedroefd, dat ik mij oogenblikkelijk gedrongen gevoelde u, mijne geliefde Voedsterlinge! uw Vader, en het toen nog zoo rustvolle Vredenburg te verlaten. Wat het mij kostte, o mijne lieve carolina! van u te scheiden, van u, die ik nog nooit, zints ik u uit de armen uwer stervende Moeder ontving, verlaten had, dit weet alleen Hij, in wiens ontzag wekkende tegenwoordigheid, ik de plegtige belofte afleidde, dat ik met moederlijke zorg over uwe jeugd zoude waken. Gerust op deze belofte gaf het brekend hart mijner dierbare Zuster den jongsten snik; en God is mijn getuige, lief Kind! dat ik getrouw bleef. Heb ik immer gedwaald? heb ik iets omtrent uwe opvoeding verzuimd; o! dan was zwakheid de oorzaak van dit verzuim; de eeuwige liefde zal mij dit vergeven; want aan ijver, aan moederlijke teederheid heeft het mij nooit ontbroken. - Doch laat ik voortgaan. Gedurende mijn afzijn schreef ik u slechts, dat zich mijne lieve julie in ongun- | |
| |
stige omstandigheden bevond; want waarom zoude ik uwe ziel bedroefd hebben, door de volkomene teekening van haar verschrikkelijk lot? Gij zoudt voorzeker, vol meededoogen, daar in gedeeld hebben, zonder eenige hulp te kunnen toebrengen. Maar nu, mijne lieve! nu is het voorbij; droog vrij de tranen af, die ik u om julia's leed afperstte. Het mij zoo dierbaar huisgezin is gered; doch niet, dan na de zwaarste beproevingen. Ik behoef u niet te zeggen, dat ik reeds bij mijne aankomst, alle mijne vermogens inspande, om den dringendsten nood te verzachten; maar welhaast gevoelde ik op de smartelijkste wijs, dat ik volstrekt niet instaat was, om het knagendst gebrek afteweren, vooral toen de winter naderde, en de ongelukkige, de van alles ontbloote julie, het vijfde Kind in hare grievende behoeften zag deelen. Ach! nooit werd een kraambed met meer kommervolle tranen besproeid, dan dat van mijne dierbare julie. millingthon stond met zaamgewrongene handen voor de jonge ongelukkige Moeder, toen zij het pas geboren wicht voor het eerst aan haar hart drukte. ‘O ik lafhartige!’ - riep hij - ‘waarom leef ik nog, om de onschuld te zien lijden? O dat mijn bloed u allen kon voeden!’
Ik waag het niet, lieve lientje! om u de vertwijfeling, die de ziel van dezen Man telkens bestormde, te schilderen. Onderscheidene malen is hij aan de wreedste zelfsmoord ontrukt; edelmoedige menschenvrienden, uit de arme eenvoudige strand- | |
| |
bewonders bewaakten hem met voorbeeldelooze getrouwheid en medelijden. Ook scheen eindelijk de gewenschte kalmte in millingthons lang geschokte ziel terug te keren. O! hoe verheugde zich toen zijne julie niet? Hij werd weer zacht geroerd door hare liefkozingen, en door die van zijn hulpeloos kroost. Doch schoon de hoop op zijn herstel ons vleidde, waar? ach! waar was uitkomst te wachten, voor zulk een onherstelbaar ongelukkig gezin? julie alleen vertrouwde vol grootheid van ziel op de alles voorzienende zorg der Godheid; en haar vertrouwen was niet vruchteloos. Nu twee maanden geleden, woedde een vreesselijk onweder; de heldere middagzon verborg zich achter schrikwekkende donderwolken; een ijsselijke nacht hing laag over de aarde, en werd telkens verscheurd door slingerende bliksemstralen, die de natuur schenen in vlam te zetten. IJlings barstte nu een orkaan los, zoo als ik nog nooit beleefd heb; heen! ik vergeet die oogenblikken niet. Boven ons hoofd ratelde de donder en overstemde het geloei des orkaans, terwijl de grond daverde. Hartverscheurend rolde het dof gebrom der bange luide noodschoten over de brullende zee, die haar schuimende baren met de nachtelijk zwarte wolken vermengde. millingthon vloog naar het strand; een aantal schepen worstelde met den vreesselijksten ondergang; een derzelve stiet op de klippen aan flarden, en het gekerm der schipbreukelingen versmoorde in het gewoel der elementen. De moe- | |
| |
dige Visschers uit ons Gehucht waagden hun leven, en redden ook verscheidene ongelukkigen. millingthon deed waarlijk wonderen; worstelende met het doodelijkst gevaar, gelukte het hem eenen schipbreukeling, die door allen reeds verloren werd geacht, aan den afgrond te ontrukken. millingthon bragt hem aan het strand, en vervolgens met hulp van anderen in onze woning. Hier wekte hij, vol onvermoeide zorg, het bezwijkend leven in den drenkeling op, en genoot de edelste zelfsvoldoening, toen de herlevende vreemdeling de hand van zijnen redder, met dankbare tranen besproeide, en aan de zwoegende borst drukte. Ik zoude al te wijdloopig worden, lieve carolina! wanneer ik de neiging van mijn hart volgde, en u het aandoenlijkste tooneel, dat mij, zoo lang ik leef, voor den geest zal zweven, wilde schilderen. Waarlijk! romanesk zoude mij eene zoo zonderlinge ontmoeting schijnen, zoo ik daar van zelve geene ooggetuige waar geweest.
Laat ik u dit met weinige woorden verhalen. De geredde drenkeling overtuigde ons al ras, door den tongval, waar mede hij de Fransche taal sprak, dat hij een Engelschman was. Het verbrijzelde schip had eene Amerikaansche vlag gevoerd, en het gelukte onze trouwhartige strandbewoners, na dat het onweder bedaard was, om nog een gedeelte der lading uit het wrak te redden. Ook onze vreemde, dankbare Gast kreeg veel van het zijne terug; doch hij weigerde iets van dit alles | |
| |
zich toe te eigenen. Met een' gevoelvollen blik op julie en hare Kinderen, wier behoeftig voorkomen hem diep scheen te grieven, zeide hij tot millingthon: ‘Mijn leven ben ik aan u verschuldigd, ik ben ook Vader, ik ben ook Echtgenoot; oordeel dus, grootmoedige Vriend! wat gij in mij behouden hebt. Dit te willen beloonen, zou eene verachtelijke poging zijn. De schoone daden des menschenvriends hebben geen' prijs; maar mijn hart bezwijkt onder het gevoel der dankbaarheid. O! ik bid, edele vreemdeling! dat ik aan uw dierbaar gezin een enkel blijk mijner liefde moog toonen.’
millingthon antwoordde: ‘Houd gij mij voor een' woesten Strandroover, die de schipbreuk zijner natuurgenooten met wellust aanschouwt, en het vreesselijkst onweer zegent, daar het hem zijnen gevloekten oogst in handen voert? neen! Zeeroovers uit uwe Natie hebben deze edele Vrouw, dezen Zuigeling, die aan hare borst slaapt, reeds vóór zijne geboorte, tot het verschrikkelijkst lijden gedoemd; zij hebben deze onschuldige Kinderen, op wier bleek gelaat de knagende honger zijn merk heeft gedrukt, in den afgrond des ongeluks gestort, en ook gij, gij tot wreedheid geboren Engelschman! gij zoudt mij door deze geschenken de streelende zelfsvoldoening, of de bewustheid, dat ik een' mijner Vijanden aan den dood ontrukte, nog ontzeggen? Neen!, alles, wat de golven voor | |
| |
u spaarden, heeft de zorgende Voorzienigheid voor u geheiligd.’
De vreemdeling, millingthon in zijne armen sluitende, zeide: ‘Ik wreed? ik uw Vijand? God weet, dat ik de Vriend van alle ongelukkigen uit alle Natien ben. Grootmoedig mensch! het was het hart van een' Broeder, dat gij in deze borst weêr deed kloppen; maar ja! rooverij - o konden deze tranen de menschheid met mij verzoenen! - rooverij heeft slechts eenmaal mijn geweten bevlekt. Dat het afschuwelijk regt des oorlogs het algemeen geluk der Volken verwoest, dit is rampzalig genoeg; maar dat afzonderlijke personen, roof- of kaper-schepen uitrusten, om de vreedzame handeldrijvende ingezetenen van het zoogenaamd vijandelijk land, op eene barbaarsche wijs ongelukkig te maken, dit is verfoeijelijk. Wie zulk een roofschip uitzendt staat gelijk met den laagsten struikroover, die de bosschen en wegen onveilig maakt. En toch liet ik mij verleiden!’ Hij wierp zich op een' stoel neder, en bedekte zijn gelaat.
julie zeide: ‘millingthon! zulke sterke aandoeningen moeten voorzeker schadelijk zijn voor onzen Vriend; hebt gij niets meer tot hartsterking?’
‘millingthon!’ - riep nu de vreemdeling, opspringende, - ‘millingthon! - is dit uw naam? Gewetens foltering voerde mij naar Frank-
| |
| |
rijk, om den ongelukkigen Koopman van dien naam op te zoeken. De kaper, dien ik eenmaal uitrustte, bragt twee kleine prijzen op, het schip, de Jonge Adelaide en de Wilhelm; uit de papieren bleek, dat millingthon eigenaar der goederen was, die door deze beide Vaartuigen naar Smirna moesten gevoerd worden. De rust van mijne ziel was sedert dien tijd verloren, en mijne uitzigten in de toekomst woest. Ik ontdeed mij van het gewapend roofschip, ik maakte de goederen van den onschuldig mishandelden Koopman op de voordeeligste wijs tot geld; en ik besloot, het koste was het wilde, deze vrij aanzienlijke som, met de behoorlijke renten, aan den eigenaar terug te geven. Door onrust gemarteld, nam ik de eerste gelegenheid waar, om als een Amerikaansch Koopman mij naar Frankrijk te begeven. O millingthon! mijn redder! zoudt gij den roover van uw geluk behouden hebben? Hoe vurig heb ik God niet gebeden, om mij den ongelukkigen te doen ontmoeten! O zeg het mij! zijn de Jonge Adelaide en de Wilhelm door u naar Smirna gezonden?’
millingthon was verstomd. Het oudste knaapje, dat vrolijk rond huppelde, greep nu de hand des Vreemdelings. ‘Wilhelm, dat was mijn schip; niet waar Paatje?’ - riep hij - ‘o! het had zulk eene mooije Vlag, en Adelaide was haar schip,’ - op zijn Zusje wijzende - ‘maar de booze Engelschman heeft alles weggenomen.’
| |
| |
De ontroerde Vreemdeling omhelsde de onschuldige Kinderen, en wierp zich aan de voeten van millingthon en julie. ‘Kunt gij mij uw lijden vergeven?’ - vraagde hij snikkende - ‘Geheel mijn leven moet ik besteden, om u alles te vergoeden.’
millingthon knelde hem aan zijn hart. julie scheen het beeld der zachte verrukking, en geheel onze treurige woning scheen in een heiligdom der teederste Vriendschap en der blijdste dankbaarheid herschapen te zijn. De beide Vrienden herkenden elkander nu welhaast als Landgenooten. De verstandigste maatregelen werden tot veiligheid van sturly - dit was de naam des schipbreukelings - genomen, en de grievende behoefte verdween uit ons gezin. Geen Vader, die zints lange zijn dierbaar kroost betreurde, kan meer naamlooze vreugde smaken, wanneer hij de betreurde lievelingen eindelijk wedervindt, dan sturly in de omhelzing van millingthon en julie: de teederste weemoedigheid sprak in zijne blikken, bij elk kenmerk van hunne doorgestane armoede; en waarlijk! wij hadden alle onbeschrijfbaar veel geleden, gedurende de laatste maanden.
sturly maakte nu de best mogelijke schikkingen; niets wenschte hij met zoo veel drift, dan dat millingthon met geheel zijn gezin op Engelands grond in zijn' bloeijenden voorspoed zoude komen deelen. Ja, lieve carolina! de edele Man was zoo dringende, zoo onwederstaanbaar, dat | |
| |
hier eindelijk toe besloten werd. millingthon is vooreerst reeds met zijnen vaderlijken Vriend naar Engeland vertrokken, en schreef voor weinige dagen aan zijne julie, dat de beminnelijke Familie van sturly haar met de hartelijkste liefde verwacht; dat sturly hem het bewuste geld met de onbeschrijfbaarste vreugde, vergezeld door de onophoudelijke bede om vergeving, heeft ter hand gesteld, en dat hij reeds een klein, maar bekoorlijk Landgoed, omtrent een paar mijlen van Londen gelegen, heeft gekocht, waar zij, omringd door hare kleine lievelingen, al het geleden leed voorzeker zal vergeten. Nog schrijft hij verder, dat hij waarschijnlijk deelgenoot is van eene aanzienlijke nalatenschap, door een' der millingthons, die voor eenige jaren in Engeland gestorven is, aan deszelfs bloedvrienden, die in Frankrijk waren, geschonken. Schandelijk heeft mijn verzuimd, onderzoek te doen naar deze bloedvrienden, en millingthon en julie schijnen heden de eenige, die eene wettige aanspraak op deze erfenis kunnen maken. Het is ongelukkig, dat de briefwisseling langs zoo vele omwegen moet gehouden worden, en met zoo veel gevaar vermengd is. Op welk eene wijs millingthon zijne Familie zal afhalen, weet ik niet. julie bidt mij, om haar te vergezellen, en na zoo veel bangen tegenspoed in haar geluk te deelen. Maar kan ik mijne dierbare carolina, wier lijdend hart hijgende naar mijne vertroosting uitziet, zoo geheel verlaten? neen, mij- | |
| |
ne beste! mijne bestemming schijnt te zijn, den wrangen kelk des rampspoeds met mijne lievelingen te deelen. Wel nu, ik wil aan deze bestemming voldoen. O! indien mijne vertroostende liefde slechts een' verzoetenden droppel in dien kelk mogt storten, dan wil ik den Bestuurder van mijn lot vurig danken. Ja, lieve carolina! ik kom eerlang bij u, en kan ik u niet helpen, mijn deelnemend hart zal toch uw leed verzachten; gij zult aan mijne borst weenen; ik zal mijne tranen met de uwe vermengen, en gij zult minder ongelukkig zijn in de armen van uwe moederlijke Vriendin,
sophia edeling.
|
|