| |
| |
| |
De Heer E. van Eldenberg aan den Heer S. Finelli.
Onverschrokken! haast zoude ik gezegd hebben, onbezonnen Krijgsheld, en hooggeschatte Vriend!
De weinige letteren, die gij nu en dan voor mij op het papier doet paraderen, zijn voor mij van veel meer gewigt, dan gij uw kunt verbeelden. Met uw' degen moogt gij wonderen doen, en geheele benden van wrevelmoedige muitelingen, of trotsche Britten van het slagveld, of zoo gij wilt, naar de andere wereld jagen; met uwe fchrijfpen toch doet gij niet minder wonderen. Naauwelijks heb ik uwe brieven gelezen, of ik bloos over mij zelven, en ik word een geheel ander mensch. Waarlijk! zonder uwe brieven, finelli! had mijn geest gewis al zijne sterkte reeds verloren, en eduard, die u met stoutmoedige stappen begon natevolgen, was in den kring der zwakke zondaren en jammerende boetelingen weggezonken. Ja, finelli! ik moet het u belijden, ik ben nog heel verre verwijderd van die hoogte, of laagte der ondeugd, die gij bereikt hebt. Ik gevoel nog iets, dat men Geweten noemt, geloof ik; en dat ding verwijt mij onophoudelijk alles, wat ik strijdig met regt en deugd heb uitgevoerd. Gij moogt toch | |
| |
zeggen, wat gij wilt, maar toen ik nog als een jeugdige knaap, die nooit mensch of dier zocht te beleedigen, hand in hand met de jonge carolina reinhart, door de donkere denne-bosschen wandelde, of op een bloemrijken heuvel, van waar ik wijd in het rond de schoone natuur beschouwde, en genoot, uren lang nederzat, terwijl het vroom opgevoed Kind, de grootheid en goedheid van een Opperwezen, dat zij met geheel haar aandoenlijk hartje beminde, aanbiddende eerbiedigde, en mij de tranen in de oogen lokte - zie, finelli! toen smaakte ik toch in een oogenblik, meer - hoe zal ik het noemen? - meer hemelsche tevredenheid, dan ik ooit in het vol genot der uitgezochtste vermaken, die gij en alle onze vrolijke Vrienden mij leerden kennen, gesmaakt heb. Hoe het zij, het geluk van zwakke, dweepachtige wezens, is benijdenswaardig. Ik spreek bij ondervinding, mijn Vriend! Een dag, dien ik voorheen met carolina, met hare goede, fijne of dweepzieke Tante en haren zonderling denkenden Vader doorbragt, was voor mij onschatbaar. Mijne ziel - zoo dacht ik - dronk dan uit de bronnen der zuiverste vreugde; want geloof mij, het algemeen zeggen, dat menschen, die de deugd naauwgezet beoefenen, droefgeestig en gemelijk zijn, is bezijden de waarheid. Ik zag den vromen reinhart en zijne Zuster in dien tijd nooit droefgeestig, nooit gemelijk; blijde gerustheid en vriendelijke welwillendheid spraken in elken blik, dien zij om zich heên wierpen; de kommerlooze carolina was het lagchend beeld | |
| |
der gulle vrolijkheid; en toch weken deze menschen nooit van de gestrenge voorschriften der deugd af. Alles gaf hun stof tot dankbare blijdschap, waarin zij mij deden deelen. Mijn hart gevoelde alles, wat het onschuldig hart van carolina gevoelde. Neen, finelli! gij moogt mij vrij bespotten; maar in onze beste, schitterendste gezelschappen - wat zeg ik? - mijn Vriend! in de prachtigste tempels van den geheimen wellust, vloeiden nooit - nooit - zulke naamloos zoete gewaarwordingen in mijne ziel, dan toen ik nog, als een jonge Dweeper, aan de zijde van het lief opgroeijend Meisje, de vrede en wijsheid ademende lessen van haren Vader hoorde; of wanneer hare moederlijke Vriendin ons de zalige bewustheid van goed gehandeld te hebben schilderde. Ja! die bewustheid overtreft in waarheid alle andere genoegens. O! als ik met carolina en hare Tante, bij een arm of een ongelukkig huisgezin een bezoek had afgelegd, en eene kleinigheid bij de weldaden, die de twee goede vrouwelijke wezens uitdeelden, in stilte had gevoegd; - O! dan klopte mij het hart zoo gerust, zoo vrolijk; of als ik, volgens den raad van reinhart, eens eene kwade streek, die ik wilde uitvoeren, naliet; - want ik beleed aan deze menschen alle mijne voornemens - of als ik, op de bede van mijne zoetaardige carolina, eene ontvangene beleediging, waar over ik mij wilde wreken, kon vergeven; wanneer ik den knaap, dien ik straffen wilde, de hand gulhartig toereikte, en hem, om carolina's wil, weêr mij- | |
| |
ne vriendschap schonk; ja! wanneer ik het leed of de vernedering, een' der dienstboden of andere arme schelmen door mij aangedaan, op alle mogelijke wijzen vergoedde - finelli! o! dan was het mij zoo onbeschrijfbaar goed, mijne borst ademde dan zoo ruim, en ik zag zoo moedig in het rond, als of ik met Hemel en Aarde een eeuwig vriendschapsverbond had gesloten. Neen, mijn Vriend! zoo iets heb ik nog nooit gevoeld bij onze luidruchtigste vrolijkheid; en nog veel minder bij het terugdenken aan dezelve. Gij weet het, ik heb volop genoten; ik heb in eene zee van verstrooijing en vermaak als gezwommen; maar ik kan niet zeggen, dat ik ooit regt over mij zelven voldaan was. De dag, dien ik in overdadig genot, in het vliegen van de eene vreugd naar de andere, doorbragt, liet mij nooit een regt gelukkig uurtje in de eenzaamheid achter. Hoe weinig bekoorlijkheids hebben de beelden van prachtige maaltijden, van wilde, of dartele drink- speel- en dans-partijen, wanneer die door ons geheugen zweven? Op zijn best wekken zij nieuwe begeerten in ons op; maar zij verspreiden die zoete kalmte niet, die weleer mij het hart streelde, wanneer ik, in het met rozen omgroeid prieeltje op Vredenburg, de avondzon achter de heuvelen zag wegzinken, en aan al het goede, dat ik dien dag geleerd en gedaan had, met stille verrukking dacht.
Ik zie u in mijne verbeelding over alles , wat ik hier neêrschreef, hartelijk lagchen, en welligt hebt gij gelijk. O neen! ik kende | |
| |
toen het leven niet, de Kanari-vogel, die nooit in de vrije lucht de goud-gele vleugeltjes vrolijk klapte, zingt in zijne getraliede gevangenis uit eene volle borst, het lied der ongedwongene vreugde. En zoo ging het mij ook; maar ik wil u toch maar beduiden, dat vrome dweepers, die geen genot van het leven hebben, gelijk gij en ik, evenwel eene ruime vergoeding daar voor in zich zelven bezitten. Nooit ontbreekt het hun aan stof om vergenoegd te zijn. reinhart en zijne Dochter - dit weet ik zeker - vinden elk oogenbik bevredigende zielen-vreugd; uit alles, wat zij zien, hooren en gevoelen, verzamelen zij voedsel voor het verstand, en verkwikking voor het hart. Gij moet soortgelijke menschen kennen, om dat zoo regt te weten, als ik. De vogelen des Hemels weten de fijnste snaren van hunne ziel in beweging te brengen; zij verstaan de zuischende koeltjes van woord tot woord; elke zonnestraal is voor hun een bode des vredes; elke blinkende dauwdrop bezegelt hun vertrouwen op de hulp en bescherming des Onzigtbaren, in wiens ontzaggelijke tegenwoordigheid, zij zich zoo volkomen gerust, zoo volkomen tevreden, als kommerlooze kinderen in de beschermende tegenwoordigheid van den liefderijksten Vader, bevinden.
Tot hier toe schreef ik u gisteren, in eene vrij ernstige luim; doch ijlings werd ik verrast door den jongen Baron van s....., wiens Ouders hier in den omtrek een aanzienlijk Landgoed bewonen. Dit bezoek gaf eene geheel | |
| |
andere wending aan mijne gedachten. De jonge van s....., die met zijn' Gouverneur, een Knaap, nog tienmaal zedenloozer dan hij zelf, op de Leidsche Hoogeschool geene onaanzienlijke vertooning maakt, komt de Vacantie bij zijne ouders doorbrengen. Ik twijfel niet, of zijn gezelschap zoude niet minder aan u bevallen, dan aan mij. Ik werd weêr geheel opgeruimd, en zelfs nieuwvlied, die doorgaans in eene donkere wolk van dichterlijke droefgeestigheid rondwandelt, nam deel aan onze vrolijkheid. Ik weet, dat van nieuwvlied door u in geen gunstig licht beschouwd wordt. ‘Zijn vreesselijk verstandige Gouverneur’ - zegt gij - ‘heeft hem tot eenen Menschenhater, of tot eene soort van een' Predikant misvormd. Doch in waarheid, finelli! daar is nog heel veel goeds aan deze misvorming ontsnapt. Een Menschenhater is hij niet; en was mijne denkwijs niet zoo geheel strijdig met de zijne, o! dan zou ik met drift kunnen wenschen, om in van nieuwvlied den vertrouwelijksten Vriend van mijn hart te bezitten. De Heer reinhart acht hem hoog; en dat hij niet ongevoelig is voor de bekoorlijkheden van mijne carolina - dit zie ik duidelijk , doch van wezens, die al hunne neigingen en driften aan de onverbreekbare ketenen van pligt en deugd, even als tijgers en beeren, die op de jaarmarkten het geëerd publiek ter beschouwing worden aangeboden, rond voeren, vrees ik niets. Ja, finelli! mijne carolina is bekoorlijk, boven alle beschrij- | |
| |
ving is zij bekoorlijk! Zij alleen zoude in staat zijn, om mij, zoo ik bestendig bij haar bleef, zelfs clementina te doen vergeten. Doch dit duldt mijne eer niet; zult gij zeggen, en ik gevoel het. Regt ridderlijke daden zweven mij voor den geest. Ik moet de schoone clementina aan alle dreigende gevaren ontrukken; ik moet over wereldlijk en geestelijk geweld zegevieren, opdat het nageslacht den Ridder van eldenberg uit de Negentiende Eeuw moge bezingen. Hoor finelli! ik wil u niets verbergen, ik had eerst vast besloten, clementina te ontvoeren, en in den afgelegensten hoek der aarde een heilig huwelijk met haar aan te gaan. Het beeld der jeugdige carolina toch begon allengs voor mij te verflaauwen. Het is waar, mijn Vader dwong mij, om op den vastgestelden tijd de Gemaal te komen worden van het rijk en bevallig Meisje, waar aan ik mij verbonden had, en daar ik volstrekt geene wissels meer ontving en nergens hulp vond, moest ik gehoorzamen. nieuwvlied alleen durfde het wagen, mij eene matige som, tot het doen der reis noodig, te leenen; mijn woord van eer boezemde hem hier toe genoeg vertrouwen in. Moed hebt gij finelli! om uw bloed en leven op het slagveld te wagen; dit hebt gij meer dan eenmaal getoond; immers, indien het waarlijk moed is, liever duizend brave en aan hun Vaderland getrouwe mannen opteofferen, en zelf uit wond op wond dood te bloeden, dan den naam van onverzaagd of onoverwinlijk te willen verlie- | |
| |
zen; maar moed, om uw geld in de waagschaal te stellen, ja mijn Vriend! dien moed heb ik, noch bij u, noch bij alle de deelgenooten van onze meest geliefde vermaken gevonden. Gij allen toch waart met mijn' dringenden nood bekend. Met dit alles vergeef ik u dit; daar wordt toch meer zielskracht vereischt, om van het kostelijk goud, dat ons zoo veel zinnelijk genot bezorgen kan, te scheiden, dan van eenige handen vol menschenbloed, door welks verlies gij uw' naam, nog boven dit alles, onsterfelijk maakt.
Vervuld met de hoop, om mij van carolina reinhart te ontslaan , deelde ik, reeds in de eerste oogenblikken der weder-ontmoeting, mijn' Vader dit ontwerp mede; doch het werd ook even ras vernietigd; en wel om de gewigtigste redenen. Met weinige woorden zal ik u maar zeggen, dat mijn Vader, dien ik schatrijk waande te zijn, door de zonderlingste lotgevallen, die Mensch noch Duivel fcheen te kunnen uitdenken, alles verloren heeft; zoodat uw Vriend eduard van eldenberg zich gedwongen zag, om de rijke Dochter van der Heer reinhart, die hij, nu vier jaren geleden, reeds als zijne jonge Bruid had verlaten, met alles, wat zij bezit en ooit bezitten kan, tot zijne wettige Gemalin te nemen, of als een: arme gelukzoeker door de wijde wereld rond te zwerven, het zij in gezelschap van Poolsche Edellieden, die met dansende beeren en apen reizen, het zij als een Theater-koning, Veldheer of Slaaf, met een troep Too- | |
| |
neelspelers, of wel als Koopman, beladen met muizevallen en blaasbalken.
Natuurlijk verkoos ik dan ook maar te trouwen. Als een man, die wezenlijke eigendommen gemeenschappelijk met zijne Gade bezit, kan ik dan toch het leven ruim en vrij genieten, de arme clementina redden, en de vreugde met volle stroomen voor allen, die haar weten te smaken, doen vloeijen.
Ik was van dat oogenblik af meer verliefd dan ooit; op den dag na mijne terugkomst, begaven wij ons naar het Landgoed van den Heer reinhart, omtrent een uur van de stad gelegen, en ik sloot carolina in mijne armen. finelli! mijne ziel scheen dronken door eene heilige verrukking, zou ik haast zeggen, toen het schoonste, het edelste schepfel mij met engelachtige teederheid aan het kloppend hart drukte, en met eene heldere traan in het liefdevolle oog verwelkomde. Elk trekje van haar gelaat rukte mij van alles los, en gaf mij weêr aan mij zelven weder. O! ik was weêr de gelukkige eduard aan den boezem van het eenige, dierbare Meisje. Niet meer de liefelijk opluikende, vijftienjarige carolina, die als een veel belovend rozeknopje mij vleijende aanlachtte, zag ik nu weder, neen! als eene hemelsche schoone, zoo zacht als edel, zoo majestueus, als geheel verteederende, omhelsde ik nu mijne Bruid. finelli! ik zoude trotsch op zulk eene Vrouw zijn, zoo ik haar op de schitterende toonelen der wereld konde of durfde voeren. Konde of durfde? zoudt gij | |
| |
zeggen waarom niet? Hare gehechtheid aan de ingetogenste levenswijs zoude mij dit moeijelijk maken, en hare betooverende schoonheid zoude mij aan onderscheidene gevaren blootstellen. O! hoe zouden de Napolitaansche vereerders van Paphos Koningin, mijne eerbied wekkende Godin uit het Noorden niet toejuichen en aanbidden. Neen, carolina moet vooreerst hier blijven; het landleven en het bijzijn van haren grijzen Vader zal haar doen vergeten, dat ik een wettig gebruik maak van alles, wat zij bezit, en waar op ons huwelijk mij regt geeft. In den herfst denk ik mijn geboorteland weêr te verlaten, den winter moet ik in Napels doorbrengen. Ik wil het huwelijks juk zoo weinig, als maar eenigzins mogelijk is, gevoelen, maar een onweerstaanbaar verlangen voed ik, om voor het minst in een Kind, dat carolina mij schenkt, den naam van van eldenberg te doen voortduren. Wordt eenmaal dat verlangen bekroond, dan heb ik niets meer te wenschen. Uit alle de vrouwelijke wezens zou carolina de eenige zijn, die ik tot Moeder van den Zoon, in wien ik gaarn wilde herleven, zoude verkiezen. O! hoe onbegrijplijk lief zoude mij zulk een Kind niet zijn! - Doch wat schrijf ik? het huisselijk geluk, waar van de Romanschrijvers en Dichters droomen, is voor mij ook niets meer dan eene harsenschim, en al bestond het wezenlijk, toch zou ik daar niet vatbaar voor zijn; want elk schepsel heeft immers zijne eigene wijs, om gelukkig te | |
| |
zijn. Vadervreugde, geloof ik toch, dat voor mij af heel veel waarde zoude hebben; schoon ook deze vreugd kan verbitterd worden. Nu ik zorg niet voor de toekomst; het is al veel, dat ik reeds aan mijne nakomelingschap denk; schoon de Hemel weet, of ik mij daar ooit over verblijden zal; doch dan is het ook goed. Mijn Vader, dit heugt mij nog duidelijk, zag mij menigwerf met een gefronsd voorhoofd aan, en zeide dan al zuchtende: ‘Jongen! zoo ik uw niet had, dan kende ik geene zorg.’ Ik kan dus niet zeggen, dat mijn oude Heer met die zoo gewenschte vader-vreugde heel veel ophad; maar ook even duidelijk heugt het mij nog, met welk eenen onbeschrijfbaren wellust de Heer reinhart vaak zijne kleine, vrolijk bloozende carolina aan zijn hart drukte, terwijl het vriendelijk lagchend Engeltje hem met liefkoozingen overladen. O! hoe lief was mij toen reeds dit aanvallig Meisje. Ja! ja! als een spelende knaap heb ik haar bemind, finelli! Mijn Oom van wunningen zal voorzeker ook met mijn huwelijk tevreden zijn; hij zal zich niet kunnen verbeelden, dat de ligtzinnige eduard, gelijk hij mij gelieft te noemen, met zulk een vroom opgevoed kind den huwelijks weg opstapt. carolina was juist geschikt, om de hoogachting en liefde des ouden Krijgers te winnen; ook maak ik daar staat op, leert hij haar eens kennen en wordt zij Moeder, dan zijn de jonge van eldenbergs voorzeker erfgenamen van van wunningen; en in dit vooruitzigt leef ik onbe- | |
| |
kommerd. Ik denk in den volgenden winter mijne onafhankelijkheid eens regt heerlijk te genieten. Zorg maar finelli! dat geen vijandelijke kogel u vóór dien tijd de eer van mijn gezelschap ontroove. Gij hebt altijd kans genoeg, om het leven uit te ademen, het zij dan op het bed van eer, in den schoot van den wellust, of op het stroo-leger der armoede; doch wij moeten eerst alles, wat wij kunnen, genieten. Ik ben uw Vriend,
van eldenberg.
|
|