De tweede oppositie persoonlijkheid/gemeenschapskunst entte zich gedeeltelijk op de eerste tegenstelling tussen rigoureuze en ruimdenkende katholieken. Ze versterkte de radicaal gesloten opstelling van een groep vertegenwoordigers van een romanmodel waarin het ideaal van een consequent katholicisme en dat van de Vlaamse volksverbondenheid werden verweven (E. van der Hallen, W. Moens, A. van de Velde, D. Vansina, in Dietbrand, Jong Dietschland, Volk). Deze richting vond haar wortels in de Rodenbach-traditie en recruteerde in grote mate uit A.K.V.S.-middens. Haar strijd was gericht tegen alle vormen van ‘individualisme’ en ‘estheticisme’, tendensen die deze groep zowel bij Teirlinck en Van de Woestijne als bij de Forum- en De Tijdstroom-auteurs aantrof. Op het folklorisme reageerde men strenger afwijzend dan Walschap, omdat men er een bedreiging voor de Vlaamse strijd in zag. S. Streuvels werd hier als de stem van de volkse epiek geprezen. Nederlandse auteurs (o.a. A. Coolen) die aan hun romanmodel beantwoordden, werden bij de Vlaamse literatuur ingelijfd.
Bij de representanten van een verruimde katholieke roman lagen de verhoudingen complexer. Ze waren het er - met de nodige accentverschillen - over eens dat de functie van de roman niet lag in de affirmatie van een voorafgegeven idealistisch (katholiek) model. Ze erkenden het recht van de auteur op een zekere vrijheid tot persoonlijke uitdrukking (het authenticiteitscriterium) en waren van oordeel dat er een professionalisering en geestesverruiming in de kritiek nodig waren. Over de verhouding tussen kunstenaar en volk ontbrak die consensus. Van de Voorde en Demedts verkozen, zonder daarom een nationalistische esthetica te verdedigen, een sterk Vlaamse inslag in de roman. Demedts bevond zich daardoor in een niet eenduidige positie, omdat hij als medestichter van De Tijdstroom in de volksverbonden middens als een vertegenwoordiger van de individualistische strekking werd beschouwd. Ook Walschap neigde eerder naar proza dat de problematiek van het Vlaamse volk behandelde. De bekommernis van Demedts en Walschap om een ruim en divers lezers-publiek te bereiken sloot hierbij aan, alsook hun terughoudendheid tegenover Elsschot. M. Gijsen daarentegen bekritiseerde de beperktheid van deze romanproduktie, hij bewonderde tevens meer intellectualistisch proza als dat van J. Vriamont of R. Brulez, en had geen moeite met een lezers-publiek dat beperkt bleef tot een elite.
P. de Vree en R.F. Lissens (in Vormen, Nieuw Vlaanderen) steunden het streven naar een grotere autonomie van het literaire veld en verwierpen zowel dogmatische katholieke inmenging als Vlaams-nationalistische en volkse aanspraken in de literatuur. Merkwaardig genoeg deden ze dit niet alleen in Vormen, maar ook in het radicaal Vlaamse Nieuw Vlaanderen en schreven ze voor de DeVlag. De Vree weigerde radicaal om een didactische of volksontvoogdende functie aan de literatuur toe te kennen