| |
| |
| |
De jongste dag
I
Toen Simon de textielfabriek gepasseerd was, zocht hij een geschikte plek om de auto te parkeren. Bij een smalle zijweg stopte hij. Hij voelde een nerveuze kramp in zijn darmen.
Ik had me beter van zijn gedragingen op de hoogte moeten stellen; het kan nog wel een uur duren, voordat hij komt. Ik weet alleen, dat hij aan het eind van de middag naar zijn stamcafé wandelt en dat hij tegen etenstijd terugkeert.
Simon opende het portier, ging naast de wagen staan en rekte zich uit. Achter de auto, aan de kant van de weg, zocht hij een plaats om te wateren. Terwijl hij naar zijn gulp tastte, leunde hij achterover om de weg in de gaten te houden; hij zakte door zijn knieën, zodat hij door de auto heen kon kijken.
Op de zijweg naderde een vrouw op een fiets. Simon borg op en stapte in. De vrouw reed vlak langs de auto; ze droeg een vale zwarte jas en had een breed achterwerk.
Hij moet al vrij oud zijn; moeder was achttien, toen ze een kind van hem moest krijgen.
Simon keek op zijn horloge: tien over half zes; ieder ogenblik kan hij nu komen.
Als kind was ik op zomermiddagen bang voor het laatste oordeel. Er was een grijs tegelpad naast het huis van mijn voogd. Zijn twee dochters zaten in de serre; houten maagden in een glazen hok.
De wereld werd grijs als het tegelpad en ik verwachtte een stem uit de lucht.
| |
| |
Ik moet al weer. Kan het nog? Als ik het inhoud, kan ik niet rustig kijken.
Toen hij in de verte een wandelaar zag aankomen, glipte hij de auto uit en waterde haastig. Hij voelde nat in zijn broekspijp, toen hij weer achter het stuur kroop. De wandelaar kwam dichterbij. Het was een heer in een donker kostuum. Hij liep met een korte, kwieke stap en zwaaide een wandelstok.
Ik kan niet blijven staan, dan trek ik te veel zijn aandacht. Hij mag mij niet zien; hij mag zich nooit vaag mijn gezicht herinneren.
Simon startte de motor, schakelde in en liet de auto langzaam optrekken. De wandelaar keek recht voor zich uit; hij lette niet op de auto. Simon kon het gezicht rustig bekijken: donker, glad naar achteren gekamd haar, een dikke bleke neus, een knobbel naast de linkerneusvleugel. Toen hij voorbij was, draaide Simon de wagen.
Langzaam naderde hij van achteren. De man was vrij gezet; het colbert spande om zijn rug.
Hij draagt een buikband en wiegelt met z'n achterwerk. Ik kan hem van de weg af rijden, dan sterft hij met een gebroken rug in de struiken.
De wandelaar stapte in zichzelf verzonken verder, zonder op of om te kijken. Simon gaf gas en reed hem voorbij. In een flits zag hij het ronde bleke hoofd, de brede neus en de knobbel.
Heeft mijn moeder in dat gezicht moeten kijken, toen hij mij verwekte? Heeft ze bij hem in bed gelegen, of heeft hij het haastig op de vloer gedaan? Hij heeft het haastig gedaan op de vloer van de huiskamer; zij lag tegen de stoelpoten aan te kijken. Hij maakte geen enkele zinspeling vooraf; hij heeft
| |
| |
zijn broek nauwelijks naar beneden gehad. Toen hij klaar was, heeft hij haar laten liggen, is zijn broek sluitend naar de deur gelopen en heeft tegen haar gezegd, dat ze terug moest gaan naar de keuken. Het eerste moment dat ik in haar begon te kiemen, stond mijn moeder boven de gootsteen de bruine koffierand uit een kopje te krabben, die zijn sigare-smoel daar had achtergelaten.
Hier moet hij wonen: een groot, vierkant huis midden in een goed onderhouden tuin, daarnaast de fabriek.
Simon minderde vaart en tuurde naar het huis. Er kwam een vrouw voor het raam. Ze hield de vitrage opzij om beter de weg af te kunnen kijken.
In het spiegeltje zag Simon de man naderen. Hij liet hem dichtbij komen en reed toen snel weg, de vijftig kilometer terug, die hij voor deze ontmoeting had moeten afleggen.
Onderweg stopte hij bij een chauffeurscafé. Het was een klein rokerig vertrek. Om een tafeltje zaten mannen in leren vesten boven een kop koffie te roken en te praten. In een hoek zat een vrouw alleen. Simon bestelde koffie en vroeg naar de telefoon. Het toestel hing in een klein hokje, waarvan de wanden waren volgekrabbeld met nummers en notities. Hij zocht in een beduimeld boekje. Onder de T vond hij:
24738 Textielfabr. ‘De Standaard’, dir. J. Eigenheim
24739 Huis dir. J. Eigenheim
Hij draaide.
‘Met Eigenheim spreekt u.’
Een merkwaardig hoge stem voor zo'n zware man.
Simon legde de hoorn op het toestel en ging naar zijn koffie. De cafébaas had de melk er al in gedaan. Toen Simon roerde, kwamen er donkere scheuren in het lichtbruine vlies. Aan zijn lepeltje bleef een bruine sliert hangen. De vrouw in de
| |
| |
hoek had een leeg bierglas voor zich met opgedroogde schuimresten. Ze keek naar hem. Simon sloot een oog, zodat hij alleen haar hoofd zag, zonder de dikke bleke armen en de laag uitgesneden japon met de beginnende witte borsten. Ze had een vriendelijk gezicht.
Simon stond op. Terwijl hij afrekende, bleef hij in de spiegel van het buffet naar de vrouw kijken. Ze pakte een sigaret en liep naar de mannen toe om vuur te vragen.
| |
II
Wie Eigenheim aan het eind van de middag zag opstaan van de leestafel in zijn stamcafé, zou niet gezegd hebben, dat hij de zeventig gepasseerd was. Men zou hem, als men zijn leeftijd niet wist, ervan kunnen verdenken, dat hij zijn haar verfde, met uitzondering van de slapen, omdat een beginnend grijs daar een indrukwekkender voorkomen gaf.
's Morgens om acht uur kon men hem in zijn ware gedaante zien voor de badkamerspiegel. Een man in slobberige pyjama met grauwe, slappe wangen, verouderd door een grijze stoppelbaard. Het verwarde dunne haar op het voorhoofd. Het onvolledig gebit: een gouden hoektand en twee stifttanden; de rest zweefde als prothese tussen slierten voedselresten in een glas water.
Tegen vijven ging Eigenheim op pad voor zijn twee glaasjes jonge jenever en drie kwartier later wandelde hij naar huis terug. Hij at samen met de huishoudster en luchtte aan tafel zijn wijsheden.
‘Een avontuur in je leven is genoeg,’ placht hij te zeggen, ‘als je de herinnering maar goed bewaart.’
Na het eten ging hij in zijn werkkamer op de divan liggen.
| |
| |
Hij luisterde naar de huishoudster die in de keuken bezig was met de afwas.
Ik zou haar eigenlijk moeten verbieden een mouwloze japon te dragen. In haar oksels groeit roodbruin haar. Ik zal blij zijn als het weer winter is, dan hoef ik niet meer tegen die roestpluizen aan te kijken.
De divan stond tegen een lage boekenkast, die voor het grootste deel gevuld was met een encyclopedie. Eigenheim keek langs de ruggen van de boeken; achter iedere letter lagen voor hem bekende feiten. Alle inlichtingen die hij nodig had, wist hij gemakkelijk te vinden.
Hij bleef rustig liggen tot de huishoudster vertrok. Hij hoorde dat ze de voordeur dichttrok, haar stappen op het tuinpad, het piepen van het hek.
‘Het zij zo,’ mompelde Eigenheim en hij stond op om de gordijnen te sluiten. Terug op de divan sloot hij de ogen, schraapte zijn keel en begon gedempt te spreken.
‘Zo, zo. Zie je, ik heb je hier laten komen, omdat ik nog eens even met je wilde praten.’
Ze zag er heel mooi uit vandaag; ze stond verlegen bij de deur.
‘Je vindt het natuurlijk een beetje eng met mij alleen in deze kamer. Nou, ik heb het goed nagelezen: van een zedendelict is ook sprake bij verleiding van minderjarigen, waarbij gebruik gemaakt wordt van feitelijke verhoudingen die voortvloeien uit het overwicht dat de verleider heeft. Ik weet natuurlijk niet of hier iets van komt, maar ik verwacht, dat je niet zult spreken, als je zwanger mocht worden.’
‘Wat zeg je? Ben je zwanger? Het sperma bevat zestig miljoen spermatazoa per kubieke centimeter. De spermatazoa van de man bestaan uit een kop, een middenstuk en een
| |
| |
lange staart en worden bij de bevruchting in hun geheel in de eicellen opgenomen. De bevruchting kan slechts geschieden gedurende drie dagen per cyclus. Kom eens hier naast de divan staan. Ja, je hebt al iets meer buik gekregen. Bij zwangerschap geeft de buikwand gemakkelijk mee; de huid wordt gerekt en vertoont daarvan sporen. Neem me niet kwalijk, een ogenblikje.’
Ik moet even; ik voel mijn water drukken. Hinderlijk. Ogen dicht, anders raak ik de draad kwijt. Ik kan proberen het in te houden, maar dat maakt wel onrustig. Regelmatig urineren. Boven de vijftig moet iedere man regelmatig urineren. De prostaat omgeeft het eerste gedeelte van de pisbuis; na het vijftigste jaar wordt deze vaak groter dan normaal. Voorzichtig lopen. Het tafeltje, de stoel, de deurknop. Schuin naar links de gang oversteken. Deurknop, stap achteruit, anders krijg je de scherpe rand tegen je hoofd, deur open. Naar binnen, deur dicht, haakje sluiten. Tussen haakjes, het ruikt hier naar de huishoudster. Geweest voordat ze weg ging en niet doorgetrokken. Bukken en naar de bril tasten. Bril omhoog. Iets doorzakken en knieën tegen de w.c.-pot. Als het nu maar vlug komt. De klachten van de prostaatvergroting betreffen steeds de urinelozing. In geval van nood kan de blaas geledigd worden door middel van een rubber buis. Het komt langzaam. Wateren. Nadruppen. Aanzetten: nog een scheutje. Kijken of het nog nadrupt? Nee, ogen dicht en wachten. Opbergen en gulp sluiten. Heren, is uw kleding in orde als gij deze plaats verlaat? Tasten naar de trekker. Blub, blub, watervloed, blub, blub, ruisen. Haakje open. Gang oversteken. Kamerdeur. Deurknop. Tafel. Stoel. Zachte divanrand tegen de onderbenen. Tasten naar het hoofdeinde. Liggen.
| |
| |
In de ouderdom verminderen de endocrine functies van de klieren, waardoor de geslachtsfuncties ophouden.
‘Droeg je zwaar?’
De navelstreng wordt na de geboorte een handbreed van de buikwand doorgeknipt.
‘Heeft mijn zoon blauwe ogen?’
‘Waarom wil je dat niet zeggen?’
‘Jawel, ik ben de vader.’
Er loopt nat in mijn onderbroek; toch niet goed klaar geweest. Jammer, met zo'n natte plek wil het niet meer.
‘Je moet nu maar gaan.’
Eigenheim trok de gordijnen open en keek links en rechts de schemerige voortuin in. Op de badkamer kamde hij zorgvuldig zijn haar, wreef zijn wangen met after shave, trok zijn das recht en schikte zijn pochette. In zijn werkkamer zette hij zich aan zijn correspondentie.
| |
III
In het café hingen koperen lampjes aan de wanden en over de tafels lagen imitatie-perzische tapijtjes. Het liep tegen sluitingstijd, toen de caféhouder Simon kwam vragen of hij wilde afrekenen.
‘Ik heb te veel gedronken,’ zei Simon.
‘Kom, kom, meneer, in de buitenlucht knapt u wel op.’
Op het plein stond de auto, eenzaam overgebleven; in de verte wachtte een autobus. Simon voelde zich duizelig en hij hoorde, dat hij hardop praatte.
‘De gehele wereld zal behouden worden, maar Eigenheim zal verloren gaan.’
Over het plein liepen schuine witte lijnen; de autobus
| |
| |
stond tussen twee witte strepen. Simon liep om de bus heen; de plaats van de chauffeur was leeg. Tegen de achterkant stond een paar te vrijen; de jongen drukte het meisje met zijn onderlichaam tegen de bus.
Simon ging in de lage opstap bij de deur staan. De passagiers zaten wezenloos voor zich uit te kijken.
‘Allen zullen behouden worden!’ riep hij.
‘Sodemieter op!’ riep een man achter uit de bus.
Simon stommelde weer naar buiten. Over het plein naderde de chauffeur in een lange diagonaal.
‘Moet u niet mee?’ riep hij.
Simon stapte op hem toe en pakte hem bij zijn revers.
‘Kom mee, laat die bus barsten.’
De man grinnikte en begon vriendelijk te praten als een verpleger tegen een patiënt.
Simon scharrelde verder. Achter zich hoorde hij de motor van de bus ronken. Toen hij omkeek, zag hij de jongen zwaaien naar zijn wegrijdende lief.
Langs de kade liep Simon naar huis. De meeste gordijnen waren dicht; de vrouwen hadden een klant of ze hadden de zaak al gesloten. In een klein kamertje was een vrouw aan het stof afnemen. Aan het eind van de kade zat er nog een voor het raam. Hij bleef staan. Toen de vrouw wilde opstaan, schudde hij heftig zijn hoofd; ze liet zich weer achteroverzakken in de stoel. Hij leunde met zijn handpalmen tegen het glas om zijn evenwicht niet te verliezen.
‘Je bent mijn moeder!’ riep hij.
De vrouw maakte een gebaar alsof ze een glas leegdronk.
‘Hij zal door zijn zoon geoordeeld worden!’ riep Simon.
De vrouw ging voor het raam staan en tikte tegen haar voorhoofd.
| |
| |
Simon liep een paar stappen achteruit tot het midden van de kade.
‘De hoeren zullen u voorgaan in het koninkrijk der hemelen!’ schreeuwde hij tegen de gevels.
Hij keek om en zag het zwarte water achter zich glanzen. Hij haastte zich terug naar het trottoir en vervolgde zijn weg langs de huizen. Toen hij de sleutel zocht, boerde hij diep en zuur.
De trap was eindeloos. Op bed voelde hij zijn schoenen knellen. Ik moet ze losmaken, dacht hij. Er begon een grijs wiel in zijn hoofd te draaien, zo snel, dat zijn oren suisden. Hij draaide zich op zijn zij en slikte uit alle macht het zuur weg. Hij hoorde zichzelf praten.
‘Hij zal door zijn zoon geoordeeld worden.’
Simon steunde zwaar. Met een ruk kwam hij overeind.
‘Ik sterf!’ riep hij.
Toen rees het voeteneind; het bed stond loodrecht. Zijn schedel werd opgepompt en hij viel achterover, door alle etages heen, dieper dan de kelder.
|
|