De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 206]
| |
CCCCLXXIV. Hoe de stok is ontstaanaant.De stok is wel zoo oud als de wereld. Hij is 't eerste voorwerp, dat de mensch in handen kreeg. Toen Ons Heer Adam had geschapen, schonk hij hem het aardsch Paradijs, waar hij regeerde als meester van alle levende wezens. De dieren waren hem zeer onderdanig. Als Adam echter van de verboden vrucht had geëten, werd het wat anders en de dieren wilden hem niet meer gehoorzamen. Zij kwamen zelfs openlijk tegen hem op. Adam ging dan den Schepper vinden, om hem daarvan op de hoogte te stellen. - Ge waart niet tevreden met te heerschen over de dieren in het aardsch Paradijs, toen zij braaf en welwillend waren; nu zij boos en kwaadwillend zijn, zult gij, om er over te heerschen, voortdurend moeten toonen dat gij hen de baas zijt. - Maar hoe kan ik dat, Meester, zei Adam, de wilde beesten willen mij voortdurend te lijf. Hoe kan ik mij doen vreezen? Ik heb niets om hen eenige vrees aan te jagen. - Neem dan een tak van een boom, zwaar en sterk naar uw kracht en sla er 't eerste beest mee dat u te lijf wil. Adam deed zoo. Met een stok in de handen ging hij nu uit. En de beesten, die hem zagen gaan, durfden hem niet naderen, want zij waren bang van dat voorwerp dat zij niet kenden. Maar de slang, die Adam al eens in 't verderf had gestort, sprong toe. Adam echter had zich op den aanval voorbereid, en gaf haar een geweldigen slag op den kop, zoodat zij, op hetzelfde oogenblik, dood ten gronde viel. En het meesterschap van den mensch over de dieren was hersteld. |
|