De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 201]
| |
CCCCLXIX. Van de zon en de maanaant.Toen de wereld pas geschapen was, stonden de zon en de maan voortdurend in de lucht, bij dag en bij nacht. Dat hoefde zóó, voor de goede regeling van alles, menschen en dingen. Maar de maan was een loopster. Een tijd deed zij wat Ons Heer had gewild; maar eens toch trok zij er 's middags van onder, om haar eigen goesting te doen. Zij bleef heel den achternoen weg en zelfs den nacht die volgde. 't Scheen wel dat zij toen op een goede wei had gezeten want van één keer gebeurde 't meer en, na enkelen tijd, was zij altijd op ree of 't scheelde niet veel. En daarop nam Ons Heer een andere wet om de dingen van onze wereld te regelen. Hij sprak: - Gij, zon, zult de wacht houden heel den dag en gij, maan, heel den nacht. En geen stondeken zal een uwer zijn post mogen verlaten. Voor de rest doet ge wat ge wilt, gij, zon, binst den nacht en gij, maan, binst den dag. |
|