De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 187]
| |
CCCCLV. Hoe het komt dat er witte rozen zijn (Rosa)aant.Toen Jozef en Maria met het heilig kindje naar Egypte waren gevlucht en zij reeds lange dagen en nachten hadden gegaan, waren beiden schielijk zóó moe en zóó afgemat dat ze geenen stap verder meer konden. Zij gingen dan ook wat rusten langs den weg en lieten den ezel maar grazen in 't magere, uitgedroogde gers. Daar zaten zij nu nevens een verdorden rozelaar. In dien tijd waren al de rozen nog rood. 't Was schrikkelijk heet en 't kindje was onrustig en kreet van honger en dorst. Maria gaf haar wichtje de borst en, wijl zij dat deed, vielen haar oogen op den uitgedroogden rozelaar. - Hij is verdord van de droogte, zei ze. - Hij zal geen bloemen meer dragen, antwoordde Jozef. - Wie weet, sprak Maria daarop, en, wijl ze zoo sprak, boog ze zich even over den rozelaar en een droppelken van de moedermelk viel op een verdroogd blad. Op denzelfden stond schoot er leven in den rozelaar. In één oogwenk hingen zijn takken vol groene blaren en openspringende knoppen... En de rozen bloeiden en 't waren al witte rozen. Sinds dat mirakel zijn de witte rozen in de wereld gebleven. |
|