De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 152]
| |
CCCCXXII. De oorlogsverklaring van de vliegende dieren aan de viervoetigeaant.Het koningsken trok 's anderen daags al heel vroeg naar het Paleis van den arend. Lang duurde het vooraleer het arme vogeltje er aan kwam. 't Moest allemaal in kleine vluchtjes gaan, zooals het beestje dat gewoon was geworden, door zijn schuchter leven in het bosch. Eindelijk kwam het er toch. 't Vertelde aan den arend hoe de beer en de berin het op de leelijkste wijze beleedigd hadden en vroeg een welverdiende straf. De arend ontving het beestje met fatsoen en dacht een oogenblik na. Hij voelde wel dat hij verplicht was in te grijpen, want hij was wel iets verschuldigd aan 't koningsken. Smaad aan een van mijn geslacht is smaad aan mijzelf, dacht hij daarbij. En hij zond een bode aan den leeuw en eischte dat de beer en de berin op bloote voeten en met de koord om den hals ‘pardon’ zouden gaan vragen aan het koningsken en al de leelijke woorden die zij uitgesproken hadden zouden intrekken. En als zulks niet gebeurde binnen de vier en twintig uren was het de oorlog, de oorlog tusschen de vliegende en de loopende dieren. | |
[pagina 153]
| |
't Vertelde aan den arend hoe de beer en de berin het op de leelijkste wijze beleedigd hadden.
|
|