De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 106]
| |
CCCLXXXVIII. Mieke-Geitje en haar geitjesaant.Mieke-Geitje trok naar de markt. Ze moest een paar uren haar jonge geitjes alleen te huis laten. Daarom legde ze hun goed de les op. Ze mochten voor niemand open doen dan voor haar alleen, en, om te bewijzen dat zij het wel was, die vóór de deur stond, zou zij haar wit pootje door een spleetje steken. Zoo hadden zij zekerheid. Niet zoodra was Mieke-Geitje met haar grooten wij men korf vertrokken, of de wolf, die haar had afgeloerd, kwam kloppen. - Wie is daar, vroegen de geitjes - Wel, wie anders dan uw moeder, Mieke-Geitje, antwoordde de wolf. - Laten zien of 't waar is en uw pootje door het spleetje steken, antwoordden de geitjes, want zij herkenden de stem van hun moeder niet. De wolf stak zijn grooten, zwarten poot onder 't deurken en de geitjes riepen: - Zie-de-wel, dat gij ons moeder niet zijt. Onze moeder heeft sneeuwwitte pootjes en de uwe zijn zwart als roet. De wolf trok op en dacht: - Dat is niets. Straks zal ik u wel vangen. De wolf liep daarop regelrecht naar den maalder en, zoodra deze even naar boven geklommen was, om een nieuwen zak graan uit te gieten, liep hij met zijn pooten door het meel en haastte zich terug naar het huis van Mieke-Geitje. Weer tokte hij op de deur. - Wie is daar? vroegen de geitjes opnieuw. | |
[pagina 107]
| |
- Wel, uw moeder, die van de markt is weergekeerd. - Pootje laten zien! De wolf stak weer zijn poot onder 't deurken, maar het meel was er hier en daar al afgevallen, zoodat de leelijke, zwarte wolvenpoot er opnieuw doorstak. - Neen, neen, gij zijt onze moeder niet en wij doen niet open. De wolf liep weer verder en dacht: - Toch zal ik u hebben, wacht maar tot straks. Enkele minuten later was de moeder thuis. De kleine geitjes waren zoo blij dat 't niet omzeggen is. En toen ze verteld hadden dat de wolf, tot tweemaal toe, aan de deur was komen kloppen, kuste moeder al haar lieve kinderen en zei wat ze aan den wolf moesten antwoorden, als hij 't hart in het lijf had nogmaals weer te keeren. En zie, een weinig later was de wolf weer daar. Hij klopte aan de deur en zei nu dat hij een pelgrim was die van Jerusalem weerkeerde en een onderkomen zocht voor den nacht. - Doet maar gerust open, voegde hij er bij. Uw moeder zal er zeer tevreden over zijn. 't Brengt geluk een pelgrim te herbergen. - Welnu, ja, wij zullen u binnenlaten. Maar daar wij den sleutel van de deur niet hebben, zult ge op het dak moeten klimmen om dan langs de schouw binnen te kruipen. Maar dat is niet erg. Wij zullen een leer in de schouw zetten. De wolf wachtte niet lang. Op één, twee, drij zat hij op het dak. Langs de schouw liet hij zich naar beneden glijden, tot aan de ladder, die moeder geit, Mieke-Geitje, er in gereedheid had gezet. Zoohaast Mieke-Geitje de lompe pooten van den wolf zag, nam zij den riek en stak het leelijke beest dood. En de geitjes dansten van plezier, omdat ze nu voor goed van den wolf verlost waren. |
|