De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 50]
| |
CCCXXXVIII. Waarom de hazen een kort staartje hebben (Variante.)aant.Toen Noë en zijn volk reeds lange dagen in de ark hadden rondgezwalpt, kwam de duivel hen tempteeren Af en toe boorde hij gaatjes in de ark om al 't geschapene ineens te doen verdrinken. Maar Noë had zich op alles voorbereid, ook op de listen van den duivel. Kalfaatwerk met hoopen had hij daar liggen, en altijd kon hij 't geboorde gat onmiddellijk stoppen. De duivel verloor er den moed niet bij, want hij dacht: - Ook aan 't werk geraakt een eind. En inderdaad 't werk geraakte weldra op en de duivel boorde maar voort. En daar op eens wist Noë niet wat aanvangen om een pas gemaakt gat te stoppen. De duivel lachte reeds. Maar Noë zag den haas daar in zijn onmiddellijke nabijheid. Snel nam hij zijn lierenaar, sneed 't beestje den staart af en, rap, rap, kalfaatte hij er de opening mede dicht. De duivel vloekte. Hij begreep niet wat voor werk Noë daar gebruikte en zag alleen dat het dichtte men kan niet meer. - Als gij zoo'n kalfaatwerk in voorraad hebt moet ik het opgeven, zei hij. En met een verveerlijken vloek was hij weg. |
|