De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
CCCXXXI. Waarom honden en katten vijanden zijn (Variante.)aant.Honden en katten zijn eeuwige vijanden. Ik zal u vertellen hoe dat gekomen is. Als Ons Heer ze geschapen had, gaf hij ze ten geschenke aan de menschen. Zij werden de beste vrienden van de menschen, waarvan zij beide gelijke rechten kregen. Dat was zóó, en zóó zou het gebleven zijn, indien eensklaps de katten niet het recht opgeëischt hadden alleen aan den haard te zitten. De honden kwamen daartegen op, want zij wilden meteen ook alleen en uitsluitend van dat recht genieten. Ten einde raad, en om het geschil op te lossen, zouden ze te zamen Ons Heer gaan vinden, en deze, rekening houdend van wat de een en de ander voor de menschen deden, besloot dat de honden binst den dag en de katten binst den nacht aan den menschelijken haard zouden mogen plaats nemen. Zoo, de kerk in 't midden van het dorp houdend, dacht ons Heer voortaan alle verdere betwisting te voorkomen. En ten teeken van waarheid, bevestigde hij zulks op een perkament, eigenhandig geteekend en gezegeld. En de honden kregen het kostelijk stuk ter bewaring mee. Dat was nu goed en wel. De gestelde regel werd een tijdlang gevolgd, maar de katten vergaten al gauw de overeenkomst en, met het doel meester te spelen over de honden, namen zij al de goede plaatskens in aan den haard, zoowel bij dag als bij nacht. Alle dagen was het er bovenarms op en, daar het zóó | |
[pagina 43]
| |
niet kon blijven duren, stelden de honden voor opnieuw ons Heer in den hemel te gaan vinden. Zoo gezegd, zoo gedaan. Zij werden binnengelaten door Sinte Pieter, die ze in zijn wachtkamer een plaatsken gaf, tot Ons Heer hen op hun beurt ontvangen zou. Daar zaten ze nu elkander te bezien met nijdige oogen, de eenen links en de anderen rechts. En daar Ons Heer hen nogal wat liet wachten, begonnen zij over hun geschil te redekavelen. De katten wilden maar altijd gelijk hebben. En een der honden, die het perkament droeg, wilde hen eens voor goed 't bewijs vóór de oogen leggen. Maar daar was een rosse kater die toegesprongen kwam, het perkament uit zijn handen trok en het, in een ommezien, in duizend stukskens verscheurde. En, zooals ge wel denken kunt, al de honden vlogen op dien rossen kater. De andere katten bleven daar niet staan op zien en ze hielpen hun kameraad, zoodat er een algemeene vechtpartij ontstond. Daarop kwam Sinte Pieter met zijn bezem toegesprongen en hij veegde al dat volkje de deur uit. - Buiten, buiten! riep hij. Voor altijd en eeuwig buiten! Sindsdien hebben de honden een eeuwigen haat aan de katten gezworen. |
|