De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
CCCXX. De koning van de kikvorschenaant.De vorschen hadden geenen koning en ze hadden er zoo graag een gewild. En zij zonden een hunner naar God den Heer, om hem een koning te vragen. God den Heer luisterde maar met een half oor naar die bede en, om toch den schijn te hebben van iets te doen, nam hij een balk en gooide hem uit al zijn macht in den vorschenpoel. 't Gaf een klits-klets-klorium en 't water schuimde omhoog tot aan Onzen Lieven Vrouwentoren. Nu, de vorschen geloofden dat die balk hun koning was. Zij waren er bang van. Ze dierven hem haast niet nader komen en zagen er heen met vrees en vaar. Maar langzamerhand verminderde die vrees. Een koning, die nooit liet gevoelen dat hij koning was, was geen koning en 't duurde niet lang of de vorschen sprongen al kwakend op en af den drijvenden balk. - Neen, dat was geen koning! En zij gingen terug naar Onzen Lieven Heer en zij eischten een koning, een echten koning, waarnaar zij altijd met bangheid zouden opkijken, een koning die zou laten voelen dat hij hun koning was. - Als g' het zoo bedoelt, zal ik u een koning geven die u regeeren zal volgens zijn wet. En God zond hun den ooievaar. De vorschen maken nu voortdurend kennis met zijn koningswet. |
|