De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 268]
| |
CCXCVIII-CCC. Drie vertellingen bij het kaartspel.aant.1. Van vier Vrouwen.Er waren eens vier vrouwen. (Hier legt men de vier dames op tafel.) Door een lui en lichtzinnig leven hadden zij al verkwist wat zij bezaten. Zij waren, ten slotte, verplicht naar een ander land te trekken om aan den kost te komen. Zij hadden reeds van het Goudland hooren spreken en trokken er heen. Toen zij daar aangekomen waren, voorzien van schuppen (hier legt men de schuppen - de pijken - van twee tot tien op tafel, rondom de dames), om te graven. Zij vonden onmiddellijk een grond, dien zij tot het opdelven van goud geschikt meenden en begonnen hun werk. In plaats nu van goud, haalden zij boven... raad eens wat? O, neen, raad maar liever niet, want ge kunt het toch niet raden al raadt gij honderd jaar! Koeken en nog koeken, altijd maar koeken haalden zij boven (hier worden de koeken - de ruiten - van twee tot tien rondom de vier dames op tafel gelegd). De vrouwen werkten voort, van herte blij. (Hier worden de herten van twee tot tien rondom de vier dames op tafel gelegd.) En de boeren (hier legt men de vier boeren op tafel), die daar in den omtrek op hun velden werkten, gingen daarop hun heeren (hier legt men de vier heeren op tafel) halen en die kwamen zien. Zij waren echter niet wijs genoeg om een beslissing te nemen en zij zeiden: - Hier moeten de opperbazen komen zien! | |
[pagina 269]
| |
Zij deden de opperbazen van de stad komen. En deze verschenen (hier legt men de vier azen op tafel) en zeiden: - Laat maar alles gelijk het is, want hier zal niets van voortkomen dat deugen kan: kruisen en nog kruisen (hier legt men de kruisen - de klaveren - van twee tot tien op tafel), anders niets dan kruisen. | |
2. Van vier Heeren.Er waren eens vier heeren (de heeren worden op tafel gelegd) en die hadden hooren spreken van een vreemd land, waar vier prinsessen (de dames worden op tafel gelegd) op een groot kasteel opgesloten zaten en bewaakt werden door vier monsters (de vier azen worden op tafel gelegd), die doodden al wie daar nabij dierf komen. Langsheen de baan, die naar dat kasteel leidde, lagen de graven van honderden prinsen en barons, die reeds door de monsters waren gedood geworden. En op die graven stonden zwarte kruisen (hier legt men de klaveren op tafel). En de vier heeren, vertrokken naar dat vreemd land, vergezeld van hun manschappen, die allemaal met pieken waren gewapend (hier legt men de schuppen op tafel van twee tot tien). Toen zij lang gegaan hadden kwamen zij aan velden (hier legt men de ruiten - van twee tot tien - op tafel), waar een boer (een der boeren wordt op tafel gelegd) stond te werken. En de vier heeren vroegen aan dien boer of hij wist waar het kasteel was gelegen waar de vier prinsessen gevangen zaten. Maar de boer, die in dienst stond van de vier monsters (azen), wilde niets zeggen. En de heeren werden kwaad en zeiden: - Gij zult ons den weg wijzen of sterven! En daar de boer altijd maar niets wilde zeggen, werd hij door de vier heeren gedood. | |
[pagina 270]
| |
Zij gingen verder en ontmoetten toen weer een boer, die op de velden aan 't werken waa (hier legt men weer een boer op tafel). Deze hing ook af van de vier monsters en daarom wilde hij ook niets zeggen aan de vier heeren, zoodat hij hetzelfde lot onderging als de eerste boer. De heeren trokken altijd maar verder. Weer zagen zij een boer (hier legt men weer een boer op tafel) heel alleen aan't werk op de velden en deze hing ook weer af van de vier monsters, maar daar hij had gehoord hoe zijn twee kameraden gevaren waren, peinsde hij: - Ik zal slimmer zijn dan zij! Ik zal die vier heeren verloren zenden, want als zij op dezen weg, recht op recht doorgaan, dan komen zij op de baan langs de graven en dan weten zij ook waar zij zijn. En men kan nooit weten of zij niet sterker zijn dan mijn bazen. Nu trokken de vier heeren met hun gevolg links af, zooals de boer had aangewezen. Als zij een tijdlang gegaan hadden, stelden zij echter vast dat men ze verloren gewezen had en onmiddellijk keerden zij op hun passen terug. Na vele dagen gaans kwamen zij weer aan de velden en de derde boer kreeg zijn verdiende straf. Met hun gevolg trokken zij opnieuw verder. Weer zagen de vier heeren op de velden een boer aan 't werk (de vierde boer wordt op tafel gelegd). Deze was ook in dienst van de vier monsters. Het kasteel waar de vier prinsessen opgesloten waren lag er in de onmiddellijke nabijheid. De heeren zagen het wel aan den weg die bezijden met zwarte kruisen (klaveren) was afgezet. En de heeren zeiden tot elkaar: - We zullen aan dien boer ook maar eens vragen of hij ons den weg naar het kasteel van de vier prinsessen wil wijzen. We zullen dan ineens weten of | |
[pagina 271]
| |
hij een vriend of een vijand is. Als 't een vijand is, ruimen we hem van de baan! Deze boer nu wilde hen ook op een dwaalspoor brengen en daarom werd hij door de vier heeren onmiddellijk ter dood gebracht. Nu trokken de vier heeren voorzichtig langs den weg met de zwarte kruisen, die recht naar het kasteel van de vier prinsessen liep. Toen zij nog een boogscheut van dat kasteel verwijderd waren, bliezen zij op hunne horens, om aan de monsters hun aankomst te melden. En de manschappen met de pieken schaarden zich dicht rond hun heeren, gereed tot den strijd. 't Duurde niet lang of de vier monsters (hier worden de vier azen op tafel verlegd) verlieten het kasteel en elk monster kwam, brullend van woede, op een der heeren af. Vuur en vlam sprong hun uit mond en neusgaten en het bloed stond in hun oogen. De strijd was verveerlijk. Maar de manschappen met de pieken stonden hun heeren dapper bij. Zij gingen de monsters te lijf langs alle kanten, maar 't waren de heeren die den genadeslag toebrachten. En de heeren spoedden zich naar het kasteel en haalden de vier prinsessen (hier worden de vier dames op tafel verlegd) uit hun kerker. Deze, uit dankbaarheid, schonken hun herten (hier legt men de herten op tafel) aan de vier heeren. | |
3. Van een Jongen die zijn Catechismus kende.Er was eens een jongen op het dorp en elken Zondag, toen bij de mis bijwoonde, had hij een boek speelkaarten bij, die hij onmiddellijk uit zijn zak haalde om er mede te spelen tot het einde van de mis. Dat verwekte opspraak in het dorp. Op een schoonen dag werd de jongen bij den pastoor ontboden. | |
[pagina 272]
| |
- Wat is dat met u allemaal, jongen, vroeg de pastoor, wat hoor ik van u vertellen? - Van mij, meneer pastoor? - Ja van u. 't Schijnt dat gij 's Zondags in de heilige mis met de kaarten aan 't spelen zijt. - Daar is niets van aan, meneer pastoor, antwoordde de jongen. Ik bid dan op mijn manier. Luister maar: ik ben ongeleerd en kan dus niet lezen in een kerkboek. Wanneer ik 's Zondags in de mis kom, begin ik den vader-ons, den wees-gegroet en al de gebeden op te zeggen die ge mij in de catechismusles geleerd hebt. En verder neem ik mijn boek kaarten om al uw wijze lessen te herinneren. En Jan, want die jongen heette Jan, vertelde waaraan de kaarten hem herinnerden: - De azen, de éénen, zoo zei hij, herinneren er mij voortdurend aan dat er maar één God is; de tweeën die doen mij denken aan hen die de eerste opleiders van Jezus op de wereld zijn geweest: aan de heilige Maagd Maria en den heiligen Jozef; bij de drieën peins ik aan de drie goddelijke personen, den Vader, den Zoon en den heiligen Geest: drie personen en slechts, één God; de vieren zijn de vier evangelisten: Markus, Lukas, Matheus en St-Jan; bij de vijven schieten mij de vijf wijze maagden te binnen, die de olie in de lampen deden en ze lieten branden tot de komst van Jezus; ook peins ik hier aan de geboden van de heilige Kerk; de zessen zijn de zes werkelijke dagen van de schepping; de zevens zijnde zeven doodzonden; de achten, de acht zaligheden; de negens doen mij peinzen aan de negen koren der engelen en de tienen aan de tien geboden Gods. De figuren van het kaartspel roepen mij ook wat te binnen: harten heer is de Heer der Heeren en de drie andere heeren zijn de drie koningen van Oriant; de vrouwen zijn de | |
[pagina 273]
| |
koningin van Sabath en haar drie gezellinnen; de boerenGa naar voetnoot(1)... In de twaalf figuren vind ik de twaalf apostelen en de 52 kaarten doen mij denken aan de Zondagen waarop de heilige mis wordt gelezen. En de pastoor, als hij dat alles gehoord had, kon niet kwaad zijn op een jongen die 't bewijs voorbracht dat hij met vrucht zijn lessen had gevolgd. |