De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||
AanteekeningenCLXXXI. - De gouden Ring van de Zeemeermin (Tooversprookjes). Dit sprookje, verteld te Antwerpen, in 1910, door Sylvie D., geboren te Woesten, nabij Yper (West-Vlaanderen), sluit zich aan bij Jan Snoef en Kroes en Het wondere Tondeldoosje, nrs VI en CXXIX van deze verzameling.
CLXXXII. - Roodkapje (Tooversprookjes). Werd mij meerdere malen, steeds in denzelfden vorm verteld te Boom, door Lies D.K., waschvrouw, geboren te Linth (1880-1886). Nr 333 van den catalogus van Antti Aarne: Der Fressack: der Wolf oder ein sonstiger Unhold verschlingt Menschen und Tiere, bis alle lebendig aus seinem Bauche gerettet werden. Bij M. de Meyer: Cha peron rouge. Gelijkaardige sprookjes bij Grimm, nr 5: Der Wolf und die sieben jungen Geiszlein; nr 26: Rotkäppchen. De meeste versies in Vlaanderen verspreid ondergingen den invloed van het sprookje van Perrault, waar het arme Roodkapje niet aan den dood ontsnapt. In de Duitsche sprookjes en in de meegedeelde lezing is zulks geenszins het geval. De Vlaamsche varianten kunnen zich in twee reeksen indeelen: a. - het eigenlijke sprookje van Roodkapje: Rond den Heerd, VII, blz. 93 : 't Roodkapke; Volk en Taal, II, blz. 250: Het Kind en de Wolf; A.J. Witteryck, Recueil de contes populaires, blz. 22, en Rond den Heerd, XXIV, blz. 293: Roodkapke; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 111 en Rond den Heerd, XXIV, blz. 150: Van Roodkappeken; 't Daghet in den Oosten, IV, blz. 131: Vertelsel van een Wijfken dat 's Zondags werkte (en door den duivel werd opgegeten); Volkskunde, III, blz. 220, Pol de Mont en Alf. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 109 en Zoo vertellen de Vlamingen, blz. 76: Van Boer Bezemen, Boer Blaren en Boer IJzer; b. - het vertelsel van den perten-spelenden duimeling die door den wolf wordt opgegeten (dit sprookjestype sluit zich aan bij sprookje | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||
CLXXVII van den Vertelselschat: Duimelingsken en de Wolf en de gewone sprookjes van Duimken; zie onze nrs LX, LXI, LXII, LXIII en CLXXXIV): Ons Volksleven, VIII, blz. 29: Bolleke Vet; P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 43: Bolleken Vet; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III, blz. 85: Van Knolleken; Pol de Mont en Alfons de Cock, Wondervertelsels, blz. 19: Smoutebolleken; Leenaard Lehembre, Volksvertelsels: Van de geleerde Geitjes.
CLXXXIII. - Gouden Schoof (Oorsprongslegenden). Dit sprookje werd mij door den heer Florimond Van Duyse meegedeeld. Het behoorde tot den vertelselschat van zijn vader, dichter Prudens Van Duyse. Het dient gerangschikt bij de oorsprongs legenden, die de heer Maurits de Meyer aan zijn catalogus van de Vlaamsche vertellingen heeft toegevoegd: De Herkomst van het Graan (L'origine du grain). Bovenstaande lijnen waren geschreven en verschenen in Volkskunde toen een correspondent er mij opmerkzaam op maakte dat Henri Havard in zijn Au pays des Gueux, vertaald in 't Nederlandsch onder den titel In 't Land der Geuzen, dergelijk sprookje aanhaalt, alsmede De drie Zusters. Zulks bleek inderdaad zoo. En zooals ik thans vaststelde verscheen de studie van Havard gedeeltelijk onder den titel: Au Pays Flamingant in de Revenue Britannique van 1879. Sceuf behoort tot het geslacht van Wodan in opgaande lijn, zooals Jacob Grimm doet opmerken in zijn Deutsche Mythologie. Sceaf zegt Dr Coremans verder in L'Année de l'ancienne Belgique est le nom germanique le plus ancien dont ses généalogies (van Wuatan of Wodan) font mention. Sceaf, jeune garçon encore, arrive sur un bateau sans voiles et dormant sur une gerbe aux côtes de l'île de Scanie; il y est bien accueilli, on le nomme dans la langue du pays Sceaf, ce qui signifie gerbe; on l'élève soigneusement, parce qu'on voit en lui un être miraculeux, puis il devient roi et règne à Sleswig. Grimm remarque avec raison qu'il y a beaucoup d'analogie entre cette saga et celle du chevalier arrivant sur son cygne à Anvers, pour régner en Brabant. Nous ferons l'abservation que schoof, souvent prononcé schaaf, est encore aujourd'hui en flamand le mot qui désigne gerbe, et que l'idée des gerbes merveilleuses n'est pas effacée parmi nous, vu qu'à Kieldrecht, à ce que nous apprend M.H. Coppens, une gerbe mystérieuse et enflammée renfermant l'âme d'un navigateur naufragé et condamné à errer sur la mer, s'élève le soir des profondeurs des eaux jusque dans les airs, en prenant toujours sa direction vers le village de Verrebroeck. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||
CLXXXIV. - Nog van een Janneken en een Mieken en van een Tooverheks en een Huizeken van Suiker en Koekendeeg (Tooversprookjes). Verteld te Rumpst-aan-den-Rupel, in 1907 door Marie d'H., visschersvrouw. Nr 327 A. van Antti Aarne: Hänsel und Gretel. Die Eltern führen ihre Kinder in den Wald; das Pfefferkuchenhaus; der Knabe gemästet die Hexe in den Ofen geworfen (Vergelijk nr 1121: Frau in den Backofen geschoben); ihre Schätze fallen der Kindern zu. Bij Maurits de Meyer: Frère et Soeur. J. Bolte en G. Polivka onderscheiden in hun Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärchen der Brüder Grimm de navolgende motieven: A. Die Kinder werden vom Vater im Walde verlassen; B. finden aber zweimal durch ausstreuen von Kieselsteinen den Weg zurück; C. gelangen dan zum Kuchenhaus; D. von der Hexe eingesperrt und gemästet, sterkt der Knabe ein Knöchlein oder Hölzchen statt des Fingers heraus; E. sie schieben die Hexe in den Ofen; auf der Flucht tragen Enten (oder Engel) die Kinder übers Wassers; (F1) oder sie schützen sich durch Auswerfen von Hindernissen (F2) oder durch Verwandlungen (F3) oder die Hexe will den Teich austrinken und platzt (F4). In onze lezing vinden wij, in de plaats van A on B hierboven vermeld, dat de kinderen uit eigen beweging naar het bosch gaan; verder C.D.E.F1. Ziehier de andere Vlaamsche geboekte varianten met de motieven die er in voorkomen: Ons Volksleven, III, blz. 87 en P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 5: Het Peperkoekenhuisken (C.D.E.); A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III, blz. 135: Hansken en Grietje (D.E.); Volkskunde, V, blz. 107: Het Suikerhuizeken (C.F1); P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 88: De Wolf en de Kinderen (C.F1); 't Daghet in den Oosten, IX, blz. 57: De Zaag van Asschepoesterke. Maurits de Meyer voegt hier aan toe: Nog van een Mieken en een Janneken van A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 108, dat ook verscheen in Rond den Heerd, XXIV, blz. 149. Het vertelt van twee kinderen die 's winters in het bosch gaan rijskens zoeken voor hun moeder, verdwalen en er sterven van kou.
CLXXXV. - De drie Zusters (Sprookje met sage-thema's). Verteld te Brussel in 't jaar 1905 door Florimond van Duyse. Geen andere variante in Vlaanderen geboekt. Wij vinden hier de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||
drie zusters, de wordingszusters of Nornen uit de Noorsche Mythologie. Ook dit sprookje vinden wij vermeld bij Henri Havard, Au Pays des Gueux. Dr Coremans zegt aangaande de Wordingsusters in L'Année de l'ancienne Belgique: Grimm remarque avec raison que ce mythe a été confondu à tort avec celui des Parques. Les dry-susters ne sont pas identiques à celles-ci. Rien n'indique dans le nom des Parques ce qu'exprime positivement ceux de nos susters. Les deux premières Wara et Werdenda n'étaient pas filles de la nuit, mais bien de bons génies; elles accordaient à l'enfant naissant les dons les plus précieux, mais il y avait quelque chose de sinistre dans Zala qui, par cette raison, fut bientôt confondue avec la culpabilité de Sculd. Elles règlent (scapa)' la vie des hommes. Toutefois Zala faisait dépendre la vie de l'enfant de toutes sortes de circonstances particulières, par exemple, entrant dans la maison de Nornageest, elle trouve l'enfant dans son berceau, deux chandelles brûlaient au dessus de lui, Wara et Werdenda s'intéressent vivement à lui, elles l'embrassent, elles lui accordent les dons les plus précieux. Alors la troisième et la plus jeune (yngstra Nornin), Zala, se léve en fureur et s'écrie: ‘Eh bien, moi j'ordonne que cet enfant ne vivra pas plus longtemps que ne brûlera cette chandelle!’ Mais la plus âgée des soeurs se lève aussitôt, s'empare de la lumière, l'éteint, et dit à la mère de ne la rallumer qu'au moment où l'enfant devenu homme aura atteint les dernières heures de sa vie. Aussi le nomme-t-on: Nornengast (l'hôte ou le compagnon des Nornes). Au reste, ainsi que le remarque Grimm, rien ne caractérise mieux les trois soeurs que le passage (Sam. 14) où il est raconté comment elles arrivaient dans le château où Helgi venait de naître; deux d'entre elles lui sont favorables, elles lui tissent le fil de la vie et déploient ce thattr, fil (draat), au milieu du ciel. Une en a caché un bout à l'Est. l'autre à l'Ouest, tandis que la troisième s'empresse de l'attacher à jamais au Nord. Tous les pays entre le bout de l'Est et le bout de l'Ouest devaient appartenir au jeune héros; la troisième soeur, demande Grimm, ne fit-elle pas tort à ce don en l'attachant au Nord par un lien à jamais indissoluble? Qui, disons-nous, ne comprend pas qu'en ce moment la fatale Zala fixa les destinées de la race teutonique sur l'immense territoire entre les trois points Est, Ouest et Nord? Ce mythe antique n'est-il pas devenu de l'histoire? Van een ander sprookje, dat zich min of meer aansluit bij De drie Zusters en voorzeker nog in de Vlaamsche provincies moet verteld worden, vooral onder de meer gegoede burgerij, gewaagt insgelijks | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||
Henri Havard in Het Land der Geuzen: Koning Maen en Koningin Zea. ‘Maen is een schitterend vorst; hij bezit de schoonste paleizen, die men zich slechts kan voorstellen en hij draagt een van glans stralend zilveren kuras en Zea, die hem boven alles bemint, gehoorzaamt aan al zijn luimen. Geheel naar zijn wil verheft zij zich of valt weder op de aarde terug en wanneer hij zich aan haar oog onttrekt dan weent en zucht zij, dan is zij rusteloos en bewogen. Van dit schoone en zoo belangrijk thema, heb ik echter geen mondelinge versie kunnen ontdekken.
CLXXXVI.- Van 't Manneken in de Mane (Oorsprongslegenden). Verteld te Bornhem, in 1903, door Caroline P. Variante van nr CVII uit deel II. Zie de nota's aldaar, blz. 299.
CLXXXVII - Hoe Onze Lieve Heer den Duivel machteloos maakte (Oorsprongslegenden). Dit sprookje werd verteld te Moerbeke, in 1914, door Z.M., een zeventienjarig boerenmeisje. Thema geboekt door Maurits de Meyer onder Oorsprongslegenden, nr 9a: Le Tonnerre.
Vlaamsche varianten: Volkskunde, 1, blz. 58 en P. de Mont en A. de Cock, Dit zijn Vlaamsche Vertelsels, blz. 360: Hoe Donder en Bliksem ontstonden; A. Joos, Vertelsels van 't Vlaamsche Volk, I, blz. 33, Rond den Heerd, XXIV, blz. 110: Van Sinte Pieter (Als 't dondert is 't Sinte Pieter die kegelt).
CLXXXVIII. - Jan de Koeter (Tooversprookjes). Verteld te Brussel, in 't jaar 1905, door Florimond Van Duyse. Variante van nr LIV uit deel II van De Vlaamsche Vertelselschat: Het Tooversabeltje. Wij vinden hier dus het type 308* van den catalogus Maurits de Meyer terug. Zie nota's op bladzijde 284 van voormeld deel II.
CLXXXIX. - Van Pelgrim en Korenbloem (Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1918, door J.J. molenbouwer, geboren te Tessenderloo in Limburg. Mag dit vertelsel, waarvan een variante insgelijks in Limburg geboekt werd, onder het type van De gelaarsde Kat gerangschikt? Het is August Gittée die daartoe aanleiding gaf, door een bespreking van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||
deze variante in La Revue des Traditions Populaires. Hij noemde ze ‘une condensation des éléments du Chat botté’ van Perrault. ‘Nous ne pensons pas, voegde hij er bij, que le conteur français ait servi de souree, malgré la grande popularité dont ses contes ont toujours joui en pays flamand. Au XVIIIe siècle, la traduction flamande était, en usage dans les classes. Le conte est imparfait: on a omis le détail expliquant les réponses des personnages qui vantent la grande fortune du marquis de Carabas (hier Pelgrim)’Ga naar voetnoot(1). Te recht mag Aug. Gittée opmerken dat Perrault's vertellingen ongemeen verspreid waren. Nog immer en zeer ten onrechte gaan De gelaarsde Kat, Blauwbaard en andere sprookjes in tal van vertellingsboeken als Vlaamsche vertellingen door. Het Vlaamsche type van de blauwbaard-vertelling is echter het sprookje De zwarte Ridder van het rood Kasteel, waarvan wij een repliek vinden in het lied Heer Halewyn. Het thema van de vertelling Daneelken, (slot van deel III van den Vertelselschat) vindt men terug in het Vlaamsche lied Heer Daneelken. Van Pelgrim en Korenbloem, dat enkele overeenkomsten toont met het thema van De gelaarsde Kat (nr 545 van Antti Aarne en De Meyer), vergelijke men tevens met het lied De zegge van Korenbloms Man verschenen in 't Daghet in den Oosten, II, 188, eindigend als volgt: Och visscher van mij,
en och visscher sprak hij,
zou ik u derren vragen,
van wien dat schoon casteel wel is,
de muren met goud beslagen?
- 't Is van mijn Heer den Pelgrim
en van zijn schoon huisvrouwe,
hij heeft ze gistravond vrijwillig gehaald
en morgen zal hij ze trouwen.
- Zegt aan mijn dochter den goeden dag,
en aan den Pelgrim nog veel meere.
Zegt dat ik morgen terugge kom
met zeventien landsheeren.
Keerom en keerom
och vader, keerom,
met al uw witte blessen,
uw jongste dochter is beter getrouwd
als de ander alle zessen.
(Gehoord te Val-Meer)
Vlaamsche varianten, volgens M. de Meyer, nr 545, Le chat botté: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||
Aug. Cuppens, Twaalf Vertelsels op zijn Limburgsch, blz. 33: Een Zeg van Korenbloms man; A.J. Witteryck, Contes Populaires, blz. 128, De geleersde Kater; P. de Mont en A. de Cock, Wondersprookjes blz. 34: Van het schoone, witte Katteken; A. Vermast, Vertelsels uit West-Vlaanderen, 2e uitgave, II, blz. 27: Het Tooverkatje.
CXC. - De Koning en zijne drie Zonen (Tooversprookjes). Verteld te Lier, in 1911, door V., meester-schoenmaker. Wij vinden hier een sprookje van het type 563 van Antti Aarne en M. de Meyer. Wij zullen over dit type en de Vlaamsche geboekte varianten meer bijzonderheden meedeelen onder het daartoe meer geschikte sprookje Van 't Beurzeken schud Geld, het Tafelken dek u en de bol die speelt zijn rol, nr CCLI van deze verzameling.
CXCI. - Waarom de Joden geen Varkensvleesch eten (Oorsprongslegenden). Overgenomen uit Rond den Heerd, XVI, blz. 44. Wij vinden hier het type nr 43e van de oorsprongslegenden vermeld in den catalogus van Maurits de Meyer: Pourquoi les Juifs ne mangentils pas de la viande de porc. Als Vlaamsche varianten dienen vermeld: J.W. Wolf, Niederländische Sagen, blz. 665: Warum die Juden kein Schweinefleisch essen; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 32 en Rond den Heerd, XXIV, blz. 110: Van de Joden en het Verkenvleesch. In 't Daghet in den Oosten, II, blz. 66, verscheen nog een kleine variante, die wij hier laten volgen: ‘Weet gij waarvoor de Joden geen verkensspek eten? Wel, eens kwam Ons Lieven Heer neven eenen verkensstal door, met zijn discipels, en uit dien verkensstal kwam een lawijd van den anderen wereld. Maar, zegde Sint Pieter, wat mag toch in dien stal zitten? 't Zijn verkens zegde Onze Lieve Heer. En de stal zat vol Joden en de Joden en mogen hun eigen vleesch niet.’
CXCII. - De Kabouter en de drie Wenschen (Legendarische sprookjes). Verteld te Boom, in 1889, door T.D.B., muzikant. Gelijkaardige Vlaamsche Sprookjes staan in den catalogus M. de Meyer gerangschikt onder nr 750: L'hospitalité du pauvre récompensée. Bij Antti Aarne: Die Wünsche. Zie sprookje CIV. Onze Lieve Heer en de afgunstige Vrouw van deel II van den Vertelselschat (nota's op blz. 298). De aldaar aangehaalde vertelsels dienen in twee reeksen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||
verdeeld: 1o het eerste werk van den dag moet voortgedaan en brengt rijkdom of armoede; 2o drie volbrachte wenschen brengen geen voordeel door de hebzucht van man of vrouw.
CXCIII. - Van Koning Alexander (Koddige vertelsels). Verteld te Keerbergen, in 1897, door een metser van Schriek. Niet bij Antti Aarne en ook niet bij Maurits de Meyer. Een dergelijk vertelsel Koning Midas heeft Ezelsooren is in Vlaanderen algemeen gekend.
CXCIV. - Het Duivelskind (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Lovendegem bij Gent, rond de jaren 1890, door de gebroeders L., 70 à 80 jaar, landbouwers. Niet gecatalogeerd, noch door Antti Aarne, noch door M. de Meyer. Geen andere varianten in Vlaanderen geboekt.
CXCV. - De Boer en de Duivel (Sprookjes van den gefopten Duivel). Verteld te Reeth, in 1905, door J.P., landbouwer. Wij vinden hier het motief 1030 van Antti Aarne: Ernteteilung: Mensch (Fuchs) und Teufel (Bär); Teufel wählt von den Wurzelfrüchten den oberen, von den Halm oder Hülsenfrüchten den unteren Teil. Bij Maurits de Meyer: Le partage de la moisson. Ziehier de Vlaamsche varianten: Het Belfort, maandschrift gewijd aan letteren, kunst en wetenschap, XIV, blz. 99: De Beer. Waarom deze den Mensch ontvlucht; Juul Van Lantschoot: Dit zijn Volksvertelsels, blz. 6: De Boer en de Duivel; Vlaamsche Zanten, I, blz. 140: De Duivel bedrogen (met ander motief).
CXCVI. - De drie Geneesheeren (Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1908, door A.D., ketelmaker, geboren te Willebroeck. Nr 660 van den catalogus van Antti Aarne: Die drei Doktoren: das Herz des Schweines, die Hand des Diebes, das Auge der Katze. Bij Maurits de Meyer: Les trois médecins. Ziehier de Vlaamsche varianten: Ons Volksleven, IX, blz. 9 en P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 44: Van drij Doktoors; Fr. Coeckelbergs, Sprookjes, Legenden, Sagen, Liederen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||
blz. 54: Van drie Doktoors; J.F. Vincx, Dit zijn Grappige Vertelsels en Sprookjes, II-I, bl. 21: Van drij Dokters; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III, blz. 62: Van drij Hongaarsche Geneesheeren; P. de Mont en A. de Cock, Wondersprookjes, blz. 167: Van drie Wonderdokters. Het overeenstemmend sprookje bij de Gebroeders Grimm draagt als titel: Die drei Feldscherer (nr 118).
CXCVII. - De zeven Kauwkens (Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1921, door F.D., rentenier, geboren te Tessenderloo. Wij vinden hier het thema nr 451 van Antti Aarne's catalogus: Das Mädchen, das seine Brüder sucht. Niet vermeld in den catalogus van Maurits de Meyer. Bolte en Polivka geven voor dit thema de navolgende motieven op: A. - Die Mutter oder der Vater verwünscht die Söhne ihrer Naschhaftigkeit oder einer andern Unart wegen in Raben; B. - Das Schwesterchen will sie aufsuchen und fragt Sonne, Mond und Sterne nach ihnen; C. - Es findet sie auf dem Glasberg, und damit ist meist die Erlösung vollbracht; D. - Bisweilen aber musz die Schwester noch Jahre lang stumm sein und Hemden anfertigen, verliert ihre Kinder und ist nahe daran, von Henkershand zu sterben. In het opgeteekende Vlaamsch sprookje vinden wij de motieven A, B en C. De overeenstemmende vertelsels van Grimm dragen als titel: Die zwölf Brüder (nr 9); Die sechs Schwäne (nr 49); Die sieben Raben (nr 25). Geen andere Vlaamsche varianten werden opgeteekend.
CXCVIII-CCX. - Dertien Vertelselkens van lompe Menschen (Koddige vertelsels). Deze kleine vertelsels, die zich rangschikken onder de zoogenaamde moppen (Schwänke- Schildbürgerschwänke, nr 1200 tot 1330, bij Antti Aarne en Contes facétieux, nr 1210 tot 1331 bij Maurits de Meyer), kwamen als volgt in onze handen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCXI-CCXVI. - Zes Vertelsels van Ons Heer en Sinte Pieter (Legendarische sprookjes). Deze kleine vertelsels, waarvan de thema's niet gerangschikt werden - zij dienen ingelascht tusschen de nrs 750 en 825 van de catalogus van Antti Aarne - werden mij in de jaren 1914-1918, mondeling meegedeeld: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||
1. door mejuffer J.D. van Boom; zij hoorde het in hare jeugd op de Kostschool van Wachtebeke vertellen; 2. door wijlen J.B., onderpastoor te Hemixem; 3. door M., inkasseerder te Antwerpen; 4. door den eerw. heer J.d.R., destijds pastoor te Ruysbroeck-aan-den-Rupel; 5. door vrouw W., geboren te Cappellen; 6. door wijlen Mr V.J., advocaat te Antwerpen.
CCXVII. - De Zeemeermin van Lombardijen (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1905, door Bl., opsteller van ‘Le Nouveau Précurseur’, geboren te Oostende.
CCXVIII. - De Zeemeermin te Moerdijk (Sprookjes met sagethema). Verteld te Antwerpen, in 1908, door vrouw A.M., geboren te Breda.
CCXIX. - De Zeemeermin van Schouwen (Sprookjes met sagethema). Idem.
CCXX. - Het Paard van Vuur en Vlam (Tooversprookjes). Verteld te Oostduinkerke, in 1924, door S.d.B., dienstmeisje bij S., herbergierster. Thema niet gerangschikt door Antti Aarne; ook niet vermeld door M. de Meyer. Wij erkennen er de navolgende motieven:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCXXI. - De Koning en de Burgemeester (Novollensprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1905, door J.C., stadhuisbediende, geboren in West-Vlaanderen. Het type van dit vertelsel werd niet gecatalogeerd, noch door Antti Aarne noch door Maurits de Meyer. Wij kunnen de motieven van dit thema, de nalatige burgemeester gestraft, als volgt aanduiden:
CCXXII. - De drie Prinsen en de Koningsdochter (Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1927, door O.S., stadhuisbediende, geboren te Lichtervelde in West-Vlaanderen. Dit vertelsel, dat naar mijn zegsman ook ‘het vertelsel van Conzanzarne’ wordt geheeten,- vermoedelijk Comte van Zarne (Zarne is een dorp in de nabijheid van Lichtervelde, waar men het ook hoorde vertellen), - is verwant aan verschillende sprookjestypen gecatalogeerd door Antti Aarne en Maurits de Meyer, nl.: nr 563: Tischlein deck dich, Goldesel und Knüppel aus dem Sack - Serviette fais ton devoir, l'âne fais-moi des écus et gourdin hors du sac, nr 569: Der Ranzen, das Hütlein und das Hörnlein - Le sac, le petit chapeau et le cornet, alsmede nr 302: Das Herz des Teufels (Riesen) im Ei - L'homme sans âme (l'âme du monstre dans l'oeuf). Varianten uit den Vlaamschen Vertellingschat zijn o.m.: III. Van een Koning en zijn drie Zonen; VIII. De Draak en de Prinses; XXXV. De verwenschte Prinses; XXXVI. Van de betooverde Prinses.
CCXXIII. - De vier kluchtige Studenten (Koddige vertelsels). Meegedeeld, in 1915, door V.H., van Winsele bij Leuven. Nr 1526 van Antti Aarne's catalogus: Der alte Bettler und die Räuber: die Räuber stecken einen alten Bettler in feine Kleider; führen ihm vor das Haus des Krämers; lassen sich auf die Rechnung des feinen Hernn eine Menge von Waren geben; verschwinden mit den Waren und lassen den Alten zurück. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bij Maurits de Meyer: Le vieux mendiavt et les voleurs, suivi de plusieurs au tres aventures du même genre. Vlaamsche varianten: P. de Mont en A. de Cock: Vlaamsche Vertelsels, blz. 273: Van vier kluchtige Studenten. CCXXIV. - De Schoenmaker en zijn Vrouw (Koddige vertelsels). Verteld te Boom, in 1898, door Clement, brouwersgast, geboren te Wilrijck. Nr 1351 van Antti Aarne: Wer zuerst spricht? Bij Maurits de Meyer: Qui parlera le premier? Vlaamsche varianten: J.W. Wolf, Deutsche Märchen und Sagen, 158: Vom Breitöpfchen; Volkskunde, II, blz. 17: Van 't Schoenmakerken; A. de Cock en P. de Mont, Vlaamsche Vertelsels, blz. 242: Het stilzwijgende Koppel.
CCXXV. - Van de wonderschoone Prinses, het zilveren Paardeken en de gouden Vogel (Tooversprookjes). Verteld, in 1913, te Antwerpen door M.D.K., dochter van een timmerman van Linth. Nr 550 van Antti Aarne: Der Vogel, das Pferd und die Königstochter: drei Koningssöhne ziehen nach einander aus, um den wunderbaren Vogel herbeizuschaffen; es gelingt dem jüngsten mit Hilfe eines Tieres (Wolf, Fuchs); auf dem Rückkehr rettet er seine Brüder, die ihm dann umbrengen und sich des Vogels bemächtigen, die Konigstochter sucht den Vater ihres Kindes; schliesslich nimmt alles ein gutes Ende. Bij M. de Meyer: L'oiseau, le cheval et la princesse. Zie nr 57 van de sprookjes van de Gebroeders Grimm: Der goldene Vogel. Vlaamsche varianten: Ons Volksleven, I, blz. 82: Het Manneken van Hippelipip; VIII, blz. 88 en P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 36: Van den gouden Vogel, het gouden Paard en de Prinses; Biekorf, V, blz. 161 en J. Leroy, Zeisels en Vertellingen, II, blz. 55: Stijn Lukket-al of Meer geluk als Verstand; P. de Mont en A. de Cock, Wondersprookjes, blz. 269: Van den zingenden Vogel; Th. Van Nieuwenhuyse, Grootmoeders Vertellingen, blz. 64: Van drij Prinsen; G. Lamerant, Wondervertellingen uit Fransch-Vlaanderen, blz. 66: Van Vogel Venus, Peerdeken-Muishaar en Glooremonde. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCXXVI. - Van Siepe, Sappe en Sijpe (Tooversprookjes). Verteld, in 1925, door J.K., diamantslijper, te Borgerhout, aldaar geboren. Variante van het type nr 563 van Antti Aame: Tischlein deck dich, Goldesel und Knüppel aus dem Sack. Bij M. de Meyer: Serviette, fais ton devoir, l'âne fais-moi des écus et gourdin hors du sac. De nota's bevinden zich onder nr CCLI, bij een meer karakteristieke lezing van het type: Van 't Beurzeken schud Geld, het Tafelken dek u en de Bol die speelt zijn Rol. Zie insgelijks de navermelde vertelsels van deze verzameling: III. Van een koning en zijn drie Zonen; VIII. De Draak en de Prinses; XXXV. De verwenschte Prinses; XXXVI. Van de betooverde Prinses; CXC. De Koning en zijne drie Zonen.
CCXXVII. - De rollende Koekebak (Ophoopende vertelsels). Verteld te Capellen-op-den-Bosch, in 1926, door F.S., koopman in aardappelen. Niet geboekt, noch door Antti Aarne noch door M. de Meyer. Geen Vlaamsche varianten gekend.
CCXXVIII. - Waarom de Kabouters niet meer bij de Menschen komen (Ooreprongslegenden). Verteld te Desselghem, in 1921, door een grondwerker van de streek aan den heer J.D.B., conducteur van werken. Te vergelijken met het sprookje Fleeres van Lootens, Oude Kindervertelsels, blz. 17, waar het gelukaanbrengend paard elken dag een vollen emmer melk als loon voor zijn arbeid ontvangt. De gierige boer doet look in de melk en 't paard trekt op en mede 't geluk.
CCXXIX. - Hoe die van Borstbeek een Kerk bouwden (Koddige vertelsels). Verteld te Contich, in 1895, door C.d.S., naaister.
CCXXX. - De Duivel en de Houthakker (Sprookjes van den dankbaren duivel). Verteld te Blankenberghe, in 1924, door I.D.M., geboren te Eecloo. Sluit zich aan bij de Vertelsels van den gefopten Duivel. Geen andere varianten in Vlaanderen gekend. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCXXXI. - Janneken de Simpelaard (Koddige vertelsels). Verteld te Wachtebeke, in 1923, door Mejuffer Dh. van Moerbeke. Nr 1653 van den catalogus Antti Aarne; Die Räuber unter dem Baume. Bij M. de Meyer: Les brigands sous l'arbre. Vlaamsche varianten: 't Daghet in den Oosten, VIII, blz. 71: Jan en Trien; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche volk, III, blz. 97: Van nen Wijze en nen Zotte; P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 260: Van Pachter Eentand; C. Claerbout, Sprookjes en Verhalen, blz. 18: De domme Jongen en zijn arme Moeder; 't Daghet in den Oosten, III, blz. 125: Jan de Lomperik; Volkskunde, VI, blz. 50: De slimme Schoenmaker: P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 216: De slimme Schoenmaker; 't Daghet in den Oosten, I, blz. 28, A. Cuppens, Twaalf vertelsels op zijn Limburgsch, blz. 23: Hendrik en Scholtes; Volkskunde, IV, blz. 44: Een domme Uilenspiegel; Volk en Taal, III, blz. 272: Van Jooske en de Vrek; A.J. Witteryck, Contes Populaires, blz. 25, en Oude West-vlaamsche Volksverhalen, blz. 3: De slimme Dommerik of Pietje en de Kwezelkens; Is Teirlinck, Contes flamands, blz. 49: Petit Jacques et sa flûte.
CCXXXII. - Koekebakken zonder Geld. (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Rymenam, in September 1889, door een boomzager. Geen Vlaamsche varianten geboekt.
CCXXXIII. - De Paal (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Kl. Willebroeck, in 1892, door de tachtigjarige vrouw M.D.H., geboren te Aalst.
CCXXXIV. - De Vuurman (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1918, door A.J., gewezen molenmeester, geboren te Tessenderloo. Het thema is algemeen verspreid in de Antwerpsche Kempen.
CCXXXV. - De Hellewagen (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1918, door A.J., gewezen molenmeester, geboren te Tessenderloo. Het thema van dit sprookje is insgelijks algemeen verspreid in Vlaamsch België. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCXXXVI. - De Danszaal op den Weg (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1924, door vrouw P., geboren te Vorst.
CCXXXVII. - Hoe het rooken in de Wereld kwam (Oorspronglegenden). Dit vertelsel werd, in October 1927, meegedeeld aan den heer P.J.J., Diermanse van Den Haag, door den heer Fr. Vervoort, een 29-jarigen meubelmaker te Mechelen; in 1916 had hij het gehoord van een (toen) ongeveer 25-jarigen boerenknecht, Frans van Dijk, te St-Anthonis (een dorpje, ong. 6 km. westelijk van Boxmeer gelegen, in N.-Brabant). De titel van bovenstaand stuk is afkomstig van den heer Diermanse De wijze van vertellen van zijn zegsman (niet zijn dialect) trachtte hij na te volgen; de cursiveering beteekent bijzonderen nadruk.
CCXXXVIII. - De Herkomst van de Vlag (Oorsprongslegenden). Verteld te Boom, in 1888, door H.F., toenmaals student aan de Hoogeschool te Gent, later advocaat aldaar.
CCXXXIX. - Waarom Water en Vuur elkaar bestrijden (Oorsprongslegenden). Verteld te Boom, in 1888, door H.F. (zie nr CCXXXVIII).
CCXXXX. - De Jood en de Christen (Koddige vertelsels). Overgenomen uit Rond den Heerd, 1882, blz. 48.
CCXXXXI. - De Politiek (Koddige vertelsels). Verteld te Antwerpen, in 1908, door M.R., stadhuisbediende, vroeger lid van de folkloristische afdeeling van het Taalverbond. Dit vertelselken verscheen in 1912 in Volkskunde (Vlaamsche Moppen door V. de Meyere en Leo Verkein). In de nieuwe uitgave van de Vlaamsche Vertelsels van P. de Mont en A. de Cock (Vlaamsche Volksvertelsels), verschenen in 1927, werd er een variante van opgenomen.
CCXXXXII. - De Uilen (Koddige vertelsels). Verteld te Antwerpen, in 1909, door J.V.M., stadhuisbediende, geboren te Vremde. Dit vertelsel verscheen in 1912 in Volkskunde (Vlaamsche Moppen, door Victor de Meyere en Leo Verkein). In de nieuwe uitgave van de Vlaamsche Vertelsels van P. de Mont en A. de Cock (Vlaamsche Volksvertelsels), verschenen in 1927, werd er een variante van opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een andere lezing gaf S.J. Vincx in deel I-II, blz. 20, van zijn Grappige Vertelsels en Sprookjes.
CCXXXXIII. - De Vuurwagen (Sprookjes met sage-thema). Verteld, in 1890, door Julie M., van Mortsel; 't was het traditioneele vertelsel van haar vader. Dit sprookje is algemeen verspreid in den omtrek van Antwerpen.
CCXXXXIV. - Van den eeuwigen Jager (Sprookjes met sage-thema). Overgenomen uit Rond den Heerd, XVII, blz. 158.
CCXXXXV. - De Scheper van Postel (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1910, door J.V.M., geboortig te Vremde. Niet bij Antti Aarne. Bij M. de Meyer, nr 1590*: Avec de la terre de sa proprièté dans les souliers, l'homme fait serment sur le territoire voisin qu'il se trouve sur son propre terrain. Vlaamsche varianten: 't Daghet in den Oosten, III, blz. 101: Op de Heide bij Zonhoven; Volkskunde, X, blz. 82: De Scheper van Postel.
CCXXXXVI. - Van God of van den Duivel (Sprookjes met sage-thema). Medegedeeld, in 't jaar 1916, door den heer H., apotheker te Antwerpen, die het van zijn hovenier te Aertselaer had hooren vertellen.
CCXXXXVII. - Van een Vedelaar (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1916, door B., zeeloods. Geen varianten in Vlaanderen geboekt.
CCXXXXVIII. - Nog van een Vedelaar (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1916, door B., zeeloods. Geen geboekte varianten.
CCXXXXIX. - De Prinses met de lange Haren (Tooversprookjes) Opgeteekend, in 1894, door Mr de M., op de hoeve van haar grootmoeder te Herck-de-Stad. Nr 310 van Antti Aarne: Die in den Turm gesperrte Jungfrau: sie lässt ihre Hare herab, an denen die Hexe der das Mädchen gelobt worden ist, emporklettert; ebenso tut der Königssohn; die Hexe | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||
führt das Mädchen in die Wüste, wo der Prinz (als Blinder) sie schliesslich findet. Bij M. de Meyer: La princesse sur la, tour. Vlaamsche variante: Vlaamsche Zanten, II, blz. 90: Van de schoone Rosa. Men vergelijke onze lezing met het sprookje van de Gebroeders Grimm, nr 12: Rapunzel.
CCL. - Het Paardeken Malegijs (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Antwerpen, in 1918, door B., zeeloods. Een variante werd in Wodana opgenomen.
CCLI. - Van 't Beurzeken schud Geld, het Tafelken dek u en de Bol die speelt zijn rol (Tooversprookjes). Verteld te Boom, in 1888 en in 1910, door L.d.W. (zie sprookje I, Vertelselschat, I). Hier vinden wij het gekend thema nr 563 van Antti Aarne: Tischlein deck dich, Goldesel und Knüppel aus dem Sack: der Knüppel zwingt den betrügerischen Gastwirt, den Tisch und den Esel herauszugeben. - Bij M. de Meyer: Serviette, fais ton devoir, l'âne fais moi des écus et gourdin hors du sac. In meerdere sprookjes van deze verzameling vond men reeds de motieven van dit thema, meestal echter met andere thema's verwerkt. Zie de sprookjes: III. Van een Koning en zijn drie Zonen; VIII. De Draak en de Prinses; XXXV. De verwenschte Prinses; XXXVI. Van de betooverde Prinses; LXXIII. 't Manneken. 't Vrouwken en 't Boontje. Bij de Gebroeders Grimm, nr 36: Tischchen deck dich, Goldesel und Knüppel aus dem Sack. Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, IV, blz. 317: Knippel uit de Zak; A. Lootens, Oude Kindervertelsels, blz. 9: Platteboontje; Volkskunde, V, blz. 17: Bolle speel uw Rolle; V, blz. 118: Klippelke, Klippelke uit den Zak; I. Teirlinck, Contes flamands, blz. 23: Gourdin, hors du sac; Volk en Taal, II, blz. 251: De Jongen en zijn Boone; VII, blz. 23: Klippels uit den Zak; Ons Volksleven, IX, blz. 69: Van drij Gebroeders; P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 20: Kluppel uit den Zak; A.J. Witteryck, Contes populaires, blz. 193: 't Plat Boontje; A. Joos, Vertellingen van 't Vlaamsche Volk, I, blz. 153: Van Kluppelken uit den Zak; blz. 158: Van het Vrouwken en heur Kanneken; Rond den Heerd, XXIV, blz. 171: Van Kluppelken uit den Zak en Van het, Vrouwken | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||
en heur Kanneken; P. de Mont en A. de Cock, Wondervertelsels, blz. 188: Van den wonderen Bol, die speelde zijn Rol; A. Vermast, Vertelsels uit West- Vlaanderen, Ie deel, blz. 3: Van het Beursje, het Manteltje en den Commandostok; Tisje-Tasje's Korf, 1900-1905, blz. 68: Een oude Vertelling, Th. Van Nieuwenhuyse, Rond het Lamplicht, blz. 23: Van drij Broers; C. De Vuyst, Sagen, Legenden, blz. 24: Pierken van St-Antelinckx. In meerdere van bovenstaande Vlaamsche varianten komen ook motieven voor van type 564 (Die Provianttasche und Heraus, Jungens, aus dem Sack - Les bouteilles merveilleuses) en type 569 (Der Ranzen, das Hütlein und das Hörnlein - Le sac, le petit chapeau et le cornet).
CCLII. - De Koningszoon die in een Zwijn betooverd werd (Tooversprookjes). Verteld te Kortrijk, in 1911, door G.W., fabrikant, aldaar geboren van Engelsche ouders. Dit sprookje heeft enkele overeenstemmende motieven met het sprookje nr CXI. De Koopman en zijn drie Dochters (zie Vertelselschat, II).
CCLIII. - Een Pint en niet meer dan een Pint (Koddige vertelsels). Verteld te Mechelen, in 1908, door V.D., opkooper van oudheden. Nr 1696 van Antti Aarne's catalogus: Was hätte ich sagen (tun) sollen? Die Mutter lehrt den Jungen (der Mann die Frau) was er bei der oder jener Gelegenheit sagen (tun) soll; er bringt stets die Aussprüche u.s.w. bei der unpassendsten Gelegenheit an und erhält überal Prügel. Bij Maurits de Meyer: Qu'est-ce qu'il fallait dire ou faire en Personnes à courte mémoire. Te vergelijken met het sprookje van Grimm: Up Reisen ghon (nr 143). Vlaamsche varianten: A. Lootens, Oude Kindervertelsels, blz. 30: Van een Groontji drie; Volk en Taal, II, blz. 12: D'Historie van Jan Slimbrouck; V, blz. 5: 'k Zal het den naasten keer doen; 't Daghet in den Oosten. III, blz. 125: Jan de Lomperik; A.J. Witteryck, Contes Populaires, blz. 125: Slimme Jan, blz. 150: Rappe Pier; A. Joos, Vertelsels van 't Vlaamsche Volk, II, blz. 155: Van 'nen Jongen en zijne aardige Woorden; blz. 157: Van Riksken die naar Leuven ging; blz. 159: Van 'nen Jongen die verkeerd handelt; blz. 61: Van eenen Boer en eenen Haring; III, blz. 127: Beter en Slechter; Volkskunde, VI, blz. 10: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||
De Kerkdeur van Oolen; XXIV, blz. 65: Vlaamsche Moppen van Victor de Meyere en Leo Verkein, nr 11; Biekorf, I, blz. 254: Dag Jan; P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 264: Van den Jongen die altijd verkeerd sprak; Rond den Heerd, I, blz. 6: Waan van Wantje Wekkers; XVI, blz. 207: Een Misverstaan; XXIV, blz. 200: Van den Boer en zijnen Knecht; Van eenen Boer; J.A. en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, I, blz. 75: De Kèrek van Oolen; Ons Volksleven, I, blz. 5: Het Vertelselke van Lompen Jan; blz. 72: Nog iets over de Boeren van Oolen; II, blz. 54: De Oolenaars kunnen niet onthouden; III, blz. 89: Van lompen Toon; VII, blz. 221: De lompe Jan; VIII, blz. 217: Boertige Samenspraak (II); X, blz. 189. Van den Boer en den Haring; blz. 192: Van Jan die goed kon onthouden; XII, blz. 154: Van 'nen Jongen en zijn aardige Woorden; P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels, blz. 153: Van lompen Toon; blz. 256: Van de Deur van 't Gemeentehuis van Oolen; blz. 257: Van eenen die niet kon onthouden; blz. 198: Van Jan die goed kon onthouden; blz. 171: Het Zoontje van Langen Wannes; blz. 197: Van den Boer en den Haring; blz. 139: Van lompen Jan; I. Teirlinck, Contes flamands, blz. 60: Jean le Lourdaud: blz. 129: Les habitants d'Oolen n'ont pas de mêmoire; P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 239; De domme Jongen; blz. 244: Moer en Koren; blz. 173: De Boer en de Haring; J.F. Vincx, Grappige Vertelsels, I-I, blz. 19: Van Fransken die met het Kalfsvel naar de Markt ging; blz. 32: Van 't Zoontje van Langen Wannes, blz. 34: Van den Zoon van Koben Sus; I-II, blz. 9: Van Jan die goed kon onthouden; blz. 10: Van den Pastoor en den Boerenjongen; blz. 12: Van den lompen Knecht; blz. 42: Van een Jongsken dat naar den Winkel ging; blz. 51: Van eenen Jongen en zijn aardige Woorden; II-I blz. 20: Van eene Meid en eenen Knecht; blz. 24: Van eenen slimmen Jongen; II-II, blz. 38: Dat kwam uit.
CCLIV. - Van zwarte Margriet, de valsche Bruid (Tooversprookjes). Verteld te Blaesveld, in 1918, door het dienstmeisje Lowieza D.B., 18 jaar. Nr 403 van Antti Aarne's catalogus: Die weisse und die schwarze Braut. Bij M. de Meyer: La vraie et la fausse épouse. Als Vlaamsche varianten vermelden wij: J.W. Wolf, Deutsche Märchen und Sagen, blz. 83: Die beiden Bräute; Rond den Heerd, I, blz. 402: Heidensch; Volkskunde, I, blz. 175 en P. de Mont en A. de Cock, Wondersprookjes, blz. 164: Van de schoone Schildersdochter, de booze zwarte Griet en Kokodeike. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCLV. - Het wit Konijn (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Haecht, in 1917, door A.A., een oorlogsvluchteling van Vlaamsch Luik.
CCLVI. - Hoe het kwam dat Joosken geen Burgemeester wilde worden (Koddige vertelsels). Verteld te Klein Willebroeck, in 1900, door vrouw M.D.H., 80 jaar, geboren te Aalst. Hier hebben wij slechts de eindmotieven van het gekende sprookje Das Bürle van Grimm, nr 61. Zoo lijk zij ons verteld werden vormen zij op zich zelf een geheel. Johannes Bolte, en Georg Polivka geven er in hun Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärchen der Brüder Grimm als volgt de gezamenlijke motieven van op: A1. ein Kaninchen (Ziege, Vogel) wird als Botenläufer, A2. ein Wolf als Schafbock verkauft; B. ein Goldesel (Pferd); C. ein selbstkochender Kessel; D. ein Hut, der den Wirt bezahlt; E1. Lehm (Asche) füt Gold ausgegeben, verkauft oder vertauscht; E2. Geld das angeblich in der Kiste war, vom Aufbewahrer eingefordert; F1. Kuhhaut (oder Vogel) an die Ehebrecherin oder F2. deren Gatten verkauft oder F3 für den Kasten, in dem der Buhler versteekt ist, eingetauscht oder F4 anderwärts wird Geld gefunden; G1 eine Flöte (Fiedel, Stab, Messer), welche die scheinbar tote Frau wieder erweckt; G2. die tote Mutter nochmals getötet und vom vermeintlichen Mörder bezahlt; H. Befreiung aus dem Sacke (Kasten) durch Tausch mit einem Hirten; I. Tod der Neider, die sich gleichfalls Vieh aus dem Wasser holen wollen. Nr 1535, Antti Aarne: Der reiche und der arme Bauer. Bij Maurits de Meyer: Le riche et le pauvre. Wij vinden meerdere dezer motieven vooral H.J. - die in ons sprookje voorkomen - in talrijke Vlaamsche vertelsels, nl. in: Jong-Vlaanderen, II, blz. 565: Pachter Eentand; Revue des Traditions Populaires, II, blz. 425: Le Fermier d'un Cheval; Volkskunde, IV, blz. 44: Een domme Uilenspiegel; Volk en Taal, II,; blz. 133: Jaakske met zijn Fluitje; III, blz. 56: Boer en Advocaat; III, blz. 273: Van Jooske en de Vrek; A.J. Witteryck, Contes populaires, blz. 25 en Oude West-Vlaamsche Vertelsels, blz. 3: De slimme Dommerik; 't Daghet in den Oosten, I, blz. 28: en Aug. Cuppens, Twaalf Vertelsels op zijn Limburgsch: Hendrik en Scholtes; Ons Volksleven, V, blz. 24: Jan Dom; P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 147: Van Jan Dom; I. Teirlinck, Contes flamands, blz. 49: Petit Jacques avec sa flûte; J. Claerbout, Sprookjes en Verhalen, blz. 35: Van armen Hein en rijken Dries; Van Nieuwenhuyse, Rond het Lamplicht, blz. 69: Van slim Jaaksken; | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vermakelijke Kluchtvertelder, blz. 45: Van Joosken en zijn Wijf genaamd Jacqueline; G. Lamerant, Wondervertelling en uit Fransch-Vlaanderen, blz. 72: Van Cies den Schoenmaker. Vele dezer sprookjes werden reeds onder andere thema's vermeld.
CCLVII. - Het dankbare Vischje (Tooversprookjes). Verteld te Wulpen, in 1924. Meegedeeld door den heer A., artillerieofficier te Antwerpen. Hij schreef het woordelijk op zooals zijn ordonnance het hem vertelde. Naast andere, vinden wij hier het motief van De dankbare dieren (554, A.A.).
CCLVIII. - De drie Vragen van de Koningsdochter (Novellensprookjes). Verteld te Wechel-ter-Zande, in 1924, door S.J., jachtwachter.
CCLIX. - De drie Spiegels (Tooversprookjes). Verteld te Arendonck, in 1918, door X.X., pensjager en vogelvanger.
CCLX. - Van de Geit, die een Ezel was (Koddige sprookjes). Verteld te Bonheiden, in 't jaar 1913, door vrouw Sw., werkvrouw. Nr 1539 van Antti Aarne: List und Leichtgläubigkeit: die Kuh als Ziege verkauft. Bij M. de Meyer: Ruse et crédulité. Vlaamsche varianten: Volkskunde, X, blz. 156 en P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 133: Van drie Studenten en van eene Koe die eene Geit was; Ons Volksleven, III, blz. 121, P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 158, en L. Lehembre, Volksvertelsels, blz. 25: Van den Boer en de Beenhouwers; 't Daghet in den Oosten, III, blz. 44: Drisken en de Studenten; Volkskunde, X, blz. 160: Van de Koe die een Varken was. Andere gelijkaardige Vlaamsche sprookjes dienen vermeld: Jong Vlaanderen, II, blz. 570: Jaaksken en Jaakelijntje; Volkskunde, VI, blz. 50 en P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 216: De slimme Schoenmaker. (Deze twee laatste gepaard met nr 1653 van Antti Aarne: De dieven onder den boom.)
CCLXI. - Van Kleudde (Sprookjes met sage-thema). Verteld te Boom, in 1888 en 1895, telkens met enkele kleine wijzigingen, door D.D., maalder, geboren te Wintham. Deze vertelling met sage-thema is in Vlaanderen algemeen verspreid. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCLXII. - De Tooverboom (Tooversprookjes). Verteld, in 1917, door M.v.M., herbergierster en landbouwster, te 's Gravenwezel. Dit sprookje sluit zich aan bij nr 555 van Antti Aarne. Zie nr CXIX van den Vertelselschat: Manneken Timpeltee en nr LXXIII: 't Manneken, 't Vrouwken en 't Boontje, dat zich eigenlijk voor wat het inleidend gedeelte betreft meer aansluit bij het type 1960: Das grosse Tier oder der grosse Gegenstand.
CCLXIII. - De Spaansche Janmaker (Novellensprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1895, door A.G., 80 jaar, koopman in hooi en stroo. Thema niet gecatalogeerd.
CCLXIV. - De vier Gebroeders te Paard (Tooversprookjes). Opgenomen te Ronse. Dit sprookje werd mij meegedeeld door den heer A.B., handelaar te Antwerpen. Niet gecatalogeerd door Antti Aarne. Een dwerg trekt met zijn vier oudere broeders op avonturen. Door zijn sluwheid weet hij het beste paard te bemachtigen, dat hij voedert met assche en schramoelie; ook komt hij in 't bezit van het poeder dat blind maakt en doof en stom. Hij kan derwijze de schatten van den reus bemachtigen en aan de achtervolging ontkomen. Hij vernietigt de vijanden van zijn koning, wint de koningsdochter en schiet... uit zijn knoop.
CCLXV. - Van Fluppen den Paardenknecht, de Prinses van achttien jaren en het vliegende Paard (Tooversprookjes). Verteld, in 1913, door R.G., onderwijzer te Meenen. Hij had het door een zijner leerlingen hooren vertellen. Kan gerangschikt onder nr 575 van Antti Aarne. Een zwarte hengst geeft raad aan den paardenknecht en zegt hoe hij de ontvoerde dochter van den koning, zijn meester, zal wedervinden. De paardenknecht gaat zich bij een reus verhuren en verzorgt goed het paard dat hij moet oppassen. Ten slotte geeft hij het gloeiende kolen te eten. Daarop krijgt het paard vleugels en vliegt met hem naar een toren waarin de ongelukkige prinses gekerkerd zit. Hij moet daar den levensbol van den reus stukslaan, die door een heks wordt bewaard. Hij gelukt er in en wint de koningsdochter. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||
CCLXVI. - De Visscherszoon en de Prinses (Tooversprookjes). Verteld in 1914, door X., bakker, Bruggeling van geboorte. In dit sprookje vinden wij het thema van de dankbare dieren (A.A. 555), die den visscherszoon zullen helpen bij het winnen van de dochter van den koning van Amsterdam. Door een visch in het paleis van den zeegod gevoerd, door een hert achter den hoogsten berg van de wereld geborgen, door een arend op de hoogste wolk neergezet wordt hij telkens van uit haar paleis door de koningsdochter ontdekt. De vos echter weet hem een schuilplaats te bezorgen onder het koninklijk paleis van Amsterdam. Daar kan zij hem niet ontdekken.
CCLXVII. - Het Muizeken (Vertelling met teekening). Bezorgd, in 1925, door den heer V.E., folklorist te Aalst. Dit vertelsel met teekening sluit zich aan bij de nrs XXX en XXXI van den Vertelselschat, I; Do Maske en De Reiger, blz. 213 en 214.
CCLXVIII. - De Jongen op zoek naar zijn Schrik (Tooversprookjes). Meegedeeld door den heer M.D., die het bij zijn familie te Dixmude had hooren vertellen, een paar jaren vôôr den oorlog. Nr 326 van Antti Aarne: Der Knabe der das Fürchten lernen wollte. Bij M. de Meyer: Jean sans Peur. Een jongen gaat zijn schrik zoeken. Hij gaat onder wilden leven. Wilde menschen noch wilde beesten boezemen hem schrik in en de geraamten, die alle nachten op een tooverkasteel vergaderen, nog minder. Het slapen onder de galg, waaraan nog twee moordenaarslijken hangen, helpt al evenmin. Eindelijk kent hij den schrik door 't verschieten bij het zicht van een koningsdochter, die van een steile rots in 't water valt. Hij redt de prinses en wint ze tot vrouw. Vlaamsche varianten, meest alle met andere verbindingen: C. Claerbout, Sprookjes en Verhalen, blz. 8: Van'nen Man die geen Vrees had; Ch. Deulin, Contes d'un Buveur de bière, blz. 57: Culotte Verte; Volk en Taal, VII, blz. 72: Jantje van niet benauwd; A.J. Witteryck, Contes populaires, blz. 93: Jan nooit benaud.
CCLXIX. - De drie Jongens en de drie Koningsdochters (Novellensprookjes). Verteld te Schellebelle, in 1922, door R.v.A., dienstmeid. Niet gerangschikt bij Antti Aarne. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||
Drie vrienden, de slimme, de dikke en de magere trekken de wereld in om fortuin te maken. Zij komen in een stad aan en, door 't wijs beleid van den slimme, winnen zij alle drie een dochter van den koning tot vrouw.
CCLXX. - Van Jan boven Jan (Legendarische sprookjes). Verteld te Lokeren, in 1923, door A.B., huisschilder. Nr 753 van Antti Aarne: Der Heiland und der Schmied: der Heiland nimmt dem Pferde die Füsse ab, um sie zu beschlagen, und verjüngt ein altes Weib; dem Schmied mislingt der Versuch dasselbe zu tun. Bij M. de Meyer: Saint Eloi et le maréchal-ferrant. Vlaamsche varianten: J.W. Wolf, Deutsche Märchen und Sagen, blz. 77: Von Elip dem Schmiede; Rond den Heerd, IX, blz. 263: Meester boven Meester; Volkskunde, V, blz. 168: Sint Eleu en de Smid; Ons Volksleven, III, blz. 42 en P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 55: Van Sint Elooi en den Smid; P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 364: Sint Elooi en de Smid. Zie insgelijks het vertelsel nr 147 van de Gebroeders Grimm: Das junggeglühte Männlein.
CCLXXI. - Jan en zijn Kameraden (Dierensprookjes). Verteld te Neerpelt, in 1916, door Mejuffer J., rentenierster. Had het in haar jeugd meermalen door de meid hooren vertellen. Gerangschikt door Antti Aarne onder nr 130 van de dierensprookjes: Die Tiere im Nachtquartier (Bremer Stadtmusikanten), verjagen den, der in die Hütte einzudringen versucht:
Wij vinden in onze lezing de motieven B en C, waar wij bij Grimm en al de Vlaamsche sprookjes alleen B aantreffen. Het is om de aanwezigheid van een mensch in het sprookje, dat wij het in deze verzameling hebben opgenomen. De dierensprookjes, die wij verzamelden, zullen in afzonderlijke uitgave verschijnen. Vlaamsche varianten: Jong-Vlaanderen, II, blz. 361: De Wereld vergaat; Revue des Traditions Populaires, II, blz. 495: Le Monde s'écroule; 't Daghet in den | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||
Oosten, I, blz. 125 en A. Cuppens, Twaalf vertelsels op zijn Limburgsch, blz. 91: De Zeg van de Geit die de Wereld hoorde kraken; Volk en Taal, III, blz. 173: Vertelling van de Kat, den Hond, de Zwaan, de Koe, het Peerd en den Haan; Volk en Taal, VII, blz. 11: Kindervertellingske; A.J. Witteryck, Contes populaires, blz. 145 en Oude Westvlaamsche Vertellingen, blz. 75: De vier Muzikanten; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 147 en Rond den Heerd, XXIV, blz. 167: Van vier Reizigers; A. de Cock, Uit de Wonderwereld, blz. 15: De Kerkzangers van Sinter-Goelen; Is. Teirlinck, Contes Flamands, blz. 95: Les Chantres de Sainte-Gudule (De Kerkzangers van Sinter-Goelen); P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 47: De Kerkzangers van Sinter-Goelen en blz. 73: De Wereld vergaat; P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels, blz. 231: Van de Kat die de wereld hoorde kraken.
CCLXXII. - Hoe Jan Pirrewit terug op de aarde kwam (Leugensprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1923, door J.V.d.M., dienstknecht, geboren te Landegem bij Drongene, waar hij het sprookje hoorde vertellen. Een leugenvertelsel waarvan wij een paar motieven, die in onze lezing slechts ondergeschikte bijzonderheden zijn, onder de gerangschikte thema's aantreffen, nl. onder nr 1896* van Maurits de Meyer: L'homme qui est tombé hors du ballon, enfoncé dans la terre, court chercher une bèche. (Zie sprookje nr XCVIII, Nog een Leugenvertelselken, van den Vertelselschat, deel II.)
CCLXXIII-CCXCVII. - De Vertelsels van Langen Wapper en van den Reus (Sprookjes met sage-thema). Deze kleine vertelsels, met sage-thema's, zijn slechts een keus uit den meer specialen Antwerpschen vertelselschat. Vóór een honderdtal jaren waren zij goede bekenden in elk Antwerpsch huisgezin. Maar toenmaals was Lange Wapper nog voor allen, zoo grooten als kleinen, een gevreesd personage. Overal was hij aan of omtrent en gestadig mocht men zich aan zijn kwâpitserijen en boevenstreken verwachten. Door de indringing van de vreemde elementen, inlandsche zoowel als buitenlandsche, in het leven van de Scheldestad, die zich voortdurend en geweldig naar alle kanten uitbreidde, naar Oost en West, langs Noord en Zuid, is de geheugenis aan Langen Wapper stilaan te loor gegaan, gelijk zoovele schilderachtige gewoonten en gebruiken | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||
te niet gingen, vergeten, verloochend en geweerd door hen, die nooit de ziel van Antwerpen zullen begrijpen. Alleen een oude sinjoor zal u wellicht, hier of daar in oen traditioneel gebleven hoekje van de stad, nog over Langen Wapper vertellen. Hij zal het doen met weemoed in de stem en tranen in de oogen. De meeste dezer vertelsels, nl. de nrs IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XI, XII, XVI, XVII, XXI, XXII, XXIII en XXIV, werden mij meegedeeld door wijlen den drukker Paul Buschmann, in de jaren 1907-1908, kort na de opening van het Museum voor Folklore, waarvan hij een stichter was. Voor een paart waren het vertelsels van zijn vader, den uitgever van de eerste werken van Conscience; de andere werden door dichter Jan Van Beers, zijn schoonvader, verteld aan zijn zoontje Pauwken, den lateren conservator van het Antwerpsch Museum voor Schoone Kunsten. De overige vertelsels werden mij bezorgd: 1o I, II, III en XVIII, in 1915, door B., rivierloods te Antwerpen; 2o XIII, XIV en XV, in 1909, door den heer L. Elskamp, vader van dichter Max Elskamp, te Antwerpen; 3o XIX en XX, in 1915, door Crull, zaalwachter in het Museum voor Folklore te Antwerpen; 4o XXV, in 1920, door wijlen Alfons de Cock, de eenige onder mijn vertellers die geen Antwerpenaar was. Men lette op de overeenkomsten van vertelsel XIII (Lange Wapper in de Danszaal) met de sage nr 201, Mie de Dutte, uit de Vlaamsche Sagen uit den Volksmond verzameld, door Alfons de Cock en aan dezen meegedeeld door Lode Monteyne, in 1919. Persoonlijk teekende ik, in 1913, ook een versie op van Mie de Dutte. Mijn zegsman, wijlen M.R., in leven onderoverste bij het middenbestuur van de Stad Antwerpen en vroeger (1863-1869) klerk in de celgevangenis aldaar, had Mie de Dutte persoonlijk gekend. Tot tweemaal toe was hij verplicht geweest haar in het hechtenisboek in te schrijven. M.R., vertelde deze sage als volgt: ‘'t Was in 't jaar van de cholera en de pastoor van St-Willebrords had gepreekt, men kan niet meer, op de Zondagsche bezoekers van de nieuwe danszaal in de Dambruggestraat. Er was echter niets aan te doen, de dansfurie duurde voort. - Wacht maar, riep de pastoor eindelijk van op den preekstoel, de duivel zal ze wel komen halen!’ Dienzelfden Zondag nog, kwam, tusschen licht en donkeren, een heer, in 't zwart gekleed, de danszaal binnen. Hij ging direkt aan den dans met Mie de Dulle. Pas was hij aan 't dansen of iedereen had het op, dat die zwarte heer de duivel was. Met gloeiende voeten trapte | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||
hij door en door den plancher en iedereen sloeg op de vlucht; Mie de Dulle 't eerst van al... Vandaar dat men, nog lange jaren nadien, het liedeken zong:
En elken trap dien hij dee,
Was een gat door den plancher!
De waarheid was, voegde wijlen M.R. hier telkens bij, dat een groote, zwarte hond van den bakker nevens de danszaal, was losgeraakt en met rammelenden ketting het lokaal kwam binnengeloopen. Iedereen was toen op den loop gegaan roepende: ‘den duivel! den duivel!’ Enkele van de vertelsels van Langen Wapper werden vermeld in het opstel van Sleeckx, verschenen onder dien titel in De Straten van Antwerpen. Deze zegt ons hoe het komt dat Lange Wapper in ons midden is gebleven. Luister: ‘Er bevond zich vóór verscheidens eeuwen, ten zuiden der Stad, bij het Vleminckxveld of Vlamingsveld, een lindenboschken, op dezelfde plaats, alwaar sedert de Lindenstraat werd gebouwd, die haren naam van de boomen dezer boschkens heeft gekregen. Zekeren nacht hadden gansch een leger duivels, booze geesten en andere gedrochten, door een algemeene verdubbeling van godsvrucht en geboden uit de overige deelen des lands verjaagd, zich aldaar neergezet, in de hoop er zich veilig te kunnen verschuilen. Hoe het mogelijk was, of dan de Antwerpenaars van dien tijd min goede christenen waren, en waarom zij aan de algemeene bekeering geen deel genomen hadden, zou ons moeilijk vallen te verklaren. Ook zullen wij 't niet beproeven. Genoeg, daar de linden, ten gevolge dier nederlating, wol iets hadden van het beruchte tooverwoord Tasso, in het Verloste Jerusalem, hetwelk de dappere Reinout alleen in staat was te onttooveren en daar die staat van zaken niet naliet den Antwerpenaren ernstige vrees in te boezemen, zoo besloot de geestelijkheid der O.L. Vrouwekerk en overige bedehuizen, processiegewijs naar het boschken te trekken, om er de noodige bezweringen te doen en de krachtige gebeden te storten, die de booze geesten verdrijven. Zoo gezegd, zoo gedaan. Den dag nadien, waarop dit gewichtig besluit genomen werd, werd de processie ingericht. Zij begaf zich op weg en kwam onder de lindon aan, die inderdaad op de krachtigste wijze werden bezworen. Jammer maar, dat de deken van het kapittel van O.L. Vrouwekerk, die natuurlijk aan het hoofd stond van den godvruchtigen stoet, bij het opnoemen der duivels en spoken, tot wie de bezweringen gericht waren, vergat of verwaarloosde de waterduivels te vermelden. Die onvrijwillige vergetelheid had de beweenlijkste gevolgen. Al de duivels haastten zich naar elders te verhuizen, allen, een enkelen uitgezonderd, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||
die juist tot het vergeten of verwaarloosde slach behoorde. Het was de Wapper. Dewijl hij, na het gebeurde met de processie, het lindenboschken niet meer betrouwde, koos hij de wijk naar de vlieten en ruien, en wachtte niet lang, zijne aanwezigheid aldaar door eene menigte plagerijen en kwellingen, ja, wel eens door schand- en euveldaden aan te kondigen... Zoo bleef Lange Wapper eeuwenlang de schrik van alle Sinjoren en Pagadders. Hendrik Conscience mocht dan ook met reden van hem getuigen: ‘Er is geen kind dat zijn naam niet kent; er is geen hond in Antwerpen die hem niet beter kent, dan zijnen meester.’ Die tijd is lang voorbij...
CCXCVIII-CCC. - Drie Vertellingen bij het Kaartspel Het eerste vertelsel werd gehoord te Borgerhout in een gekende tierberg van de Turnhoutsche baan, rond de jaren 1898, door vader C., gepensionneerd officier. Te dien tijde was het nog een traditioneel gebruik in voormeld koffiehuis, dat de kliënten zwegen wanneer de kaarten onderstoken en uitgedeeld werden; het tweede werd opgeteekend te Vilvoorde, door den heer V.G., behanger-garnierder; het derde werd ons medegedeeld door den heer J.V.H., van Erenbodegem-bij-Aalst, beambte te Antwerpen. Hij hoorde het voor een twintigtal jaren op zijn geboortedorp en schreef het op uit het geheugen.
CCCI. - 't Luilekkerland (Leugensprookjes). Verteld te Mariakerke-aan-de Schelde, door Jef M., landbouwer en visscher. Dit sprookje is slechts een navertelsel van de gekende Vlaamsche mannekensbladen van Turnhout en elders. Zie desaangaande Emile van Heurck et G.J. Boekenoogen, Histoire de l'Imagerie populaire flamande, blz. 127, 128, 458, 459. Nr 1930 van Antti Aarne's catalogus: Schlaraffenland: in dem unmögliche Dingen vorgehn (die Tauben rupfen einen Wolf, gebratene Hühner fliegen u. dergl.). Niet bij M. de Meyer. Bij de Gebroeders Grimm: Das Märchen vom Schlauraffenland (158) en Das Ditmarsische Lügenmärchen (159).
CCCII. - Van Hanefroei of Ourson en van Valentijn (Toovevsprookjes). Medegedeeld, in 1908, door T.d.V., van Antwerpen, boekenliefhebber. Nr 502 van Antti Aarne: Der wilde Mann: der Königssohn setzt den Gefangenen in Freiheit, dieser wird sein Diener und Helfer. Bij M. de Meyer: L'homme sauvage. Vlaamsche varianten: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||
't Daghet in den Oosten, VI, blz. 164: De Wildeman; blz. 187: Zeg van Peekmutske; Volkskunde, VIII, blz. 76: Van August, den Koningszoon van Duitschland; P. de Mont en A. de Cock, Wondervertelsels, blz. 40: Van Siegfried, den Koningszoon van Duitschland. De meedegedeelde lezing wijkt teenemaal af én van het thema aangegeven door Aarne en de Meyer én van de geboekte Vlaamsche varianten. Zeker is deze Antwerpsche versie beinvloed door het volksboek Van Ourson en Valentijn. Sommige motieven wijzen er op; misschien onderging zij ook den invloed van enkele stukken uit het repertorium van den Antwerpschen Poesjenellenkelder, nl. Ourson en Valentijn. Ook Conscience gewaagt in Een Antwerpsche Vertelling van Hanefroeike.
CCCIII. - Daneelken (Tooversprookjes). Dit sprookje werd mij in de maand September van het jaar 1900 verteld door een ouden schipper van Rupelmonde, die mij langs de Rupel en de Vliet naar Eyckenvliet voer. De man was ongeletterd en scheen mij toen van 60 tot 70 jaar oud te zijn. Ik boekte het als literair dokument. Ofschoon de verteller beweerde dat het vertelselken in zijn jeugd zeer verspreid was heb ik er nooit een min of meer mee overstemmend thema van aangetroffen. Zie nota's onder sprookje CLXXXIX, Van Pelgrim en Korenbloem. |
|