De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 229]
| |
CCLXIX. - De drie jongens en de drie koningsdochters.aant.Er waren eens drie jongens, drie jongens van den buiten, drie dikke vrienden. Eens was voor hen de tijd gekomen hun weg in de wereld te maken. Zij trokken naar de stad om werk te zoeken. De eene was een kleine, sterke kerel, maar slimmer dan slim. Ook had hij een neus lijk een vraagteeken. De tweede was een korte dikke en men kon hem als een tonneken voortrollen. De derde was een lange magere, scherp als een mes. In de stad liep de slimme alom rond, snuffelend en snollend. Altijd kwam hij met iets voor de pinnen. Zoo had hij van een neger, die van de eilanden kwam, een flesch je met slaapdruppels gekregen. Blij trok hij ermede naar zijn vrienden. De korte dikke zei: - Wat kunt ge daar nu mee doen? Een goede plaats voor ons zou meer welkom geweest zijn. - Wie leeft zal zien! Alles komt te pas voor wie het te pas kan brengen, antwoordde de slimme. 's Anderen daags kwam hij af met phosphoortjes, die achtenveertig uren lang verblinden. - Wat is dat weeral? zei nu de lange magere. 't Zijn allemaal bullen, die een mensch niet te pas kan brengen. 't Zijn daarbij duivelsche zaken, die ons allen in de hel zullen brengen. Een plaatsken voor ons zou beter zijn geweest, want de dagen gaan voorbij en brengen geen uitkomst. Den derden dag, toen de slimmerik thuiskwam, bracht hij een oude koets mee. | |
[pagina 230]
| |
Maar toen werden de korte dikke en de lange magere koleirig. - Koopt men zulke zaken als men niet meer weet van welk hout pijlen maken? - En daarbij dat is geen koets, 't is een berenkot, voegden zij er bij. - Als we morgen geen plaats in deze koninklijke stad vinden, dan gaan we naar 't bosch nen beer vangen en we trekken er mede de kermissen af, antwoordde de slimmerik weer. Den vierden dag bracht de slimme 's avonds beter nieuws mee. - We zijn er uit, mannen! Van morgen af zijn we er uit, want dan zijn we de knechten van den koning! Onze goede tijd breekt aan! Den volgenden dag waren zij inderdaad in dienst op het koninklijk paleis. Ze zagen er malkander gestadig-aan, en wisten dan elkander te vertellen wat er allemaal op het paleis omging. Wat de eene niet wist, wist de andere, en zoo wisten zij alles met hun drieën. Eens kwam de korte dikke vertellen, dat de koning zijn oudste dochter ten huwelijk zou geven aan den man, arm of rijk, die hem den baard zou brengen van den reus uit het bosch. - En zeggen, zei hij, dat ik die prinses toch zoo geerne zie! Ik zou voor haar alles willen doen wat maar menschelijk doenbaar is: door een vlammend bosch loopen, in de zee springen. Maar aan den koning den baard van den reus brengen! Wie zou dat kunnen? - Jongen, ziet ge ze waarlijk geerne, heel geerne? vroeg de slimmerik daarop, welnu, dan is ze de uwe. Daarvoor zal ik zorgen. En de slimmerik trok op naar den reus en nam zijn fleschken met slaapdruppels mede. Hij wist het zoo goed aan boord te leggen, dat | |
[pagina 231]
| |
Er waren eens drie jongens...
| |
[pagina 232]
| |
hij in het huis van den reus kon dringen. De huisvrouw van den reus raadde hem aan te vluchten, daar haar meester onmiddellijk ging thuiskomen. De slimmerik wilde echter niet en, terwijl de huisvrouw de tafel dekte, goot hij eenige slaapdruppels in den wijn die er gereed stond. Niet zoodra was de reus binnen, of hij riep: - 'k Riek menschenvleesch. Wie is hier in huis? De slimmerik liet op zich niet wachten en sprong te voorschijn. Hij zei, dat hij kwam om den reus te verwittigen, dat er een groot komplot tegen zijn leven werd gesmeed. Van uit de hoofdstad was een bende burgers, die van niets benauwd waren, opgetrokken, om hem te dooden en zijn dood lichaam voor het volk ten toon te stellen. - Zit neer, jongen, zei de reus, ik bewonder u, omdat gij tot hier zijt durven komen. Daarom heb ik reeds een boontje voor u en zal ik u aanhooren. Maar pas op, dat ge de waarheid spreekt. Maar eerst gedronken, want ik heb grooten dorst. En de reus dronk, maar onmiddellijk viel hij in slaap. Hij ronkte meteen, dat men hem op een uur in 't rond kon hooren. De slimmerik was er met zijn bijltje bij. Hij schoor den reus den baard af en trok er dan loopens mee vandaan, zoodat de korte dikke hem 's avonds nog aan den koning kon geven. En zoo kreeg de korte dikke de oudste koningsdochter tot bruid. Enkele dagen later kwam de lange magere bij zijn vrienden, en hij wist wat anders te vertellen, iets dat hij ook uit goede bron wist. De tweede prinses zou alleen mogen trouwen met den man die het zwaard van den reus zou bemachtigen. - En? vroeg de slimmerik. | |
[pagina 233]
| |
- Ik zie die prinses doodgeerne! - Dan zulde gij ze hebben ook, antwoordde de slimmerik. Hij trok daarop een tweede maal naar het bosch van den reus. Hij ging er op loer staan, tot hij den verveerlijken man zag thuiskomen. Hij wachtte toen nog eenige minuten alvorens het huis in te gaan, want de reus had de gewoonte, alvorens aan tafel te gaan zitten, zijn harnas uit te doen en zijn zwaard aan den muur te hangen. En wanneer hij eindelijk binnentrad, stak de slimmerik een phosphoorstekje aan, dat acht en veertig uren verblindde. De reus brulde, dat heel het bosch er van weergalmde, want hij zag geen steek vóór zijn oogen meer. Hij zocht zijn zwaard, maar de slimmerik was er mee van onder getrokken. De reus, als voelde hij wat er gaande was, liep naar buiten om den dief te vervolgen, maar hij moest het al gauw opgeven, daar hij voortdurend van den eenen boom op den anderen botste. Denzelfden avond kon de lange magere het zwaard aan den koning geven en zoo won hij de tweede prinses tot bruid. Wanneer er nu weer enkele dagen waren voorbij gegaan en de drie kameraden weer eens samen waren, vroeg de lange magere: - Slimme, is er geen nieuws? - Ja, er is nieuws! De koning zal zijn laatste, jongste dochter schenken aan hem, die den reus levend in het paleis zal brengen. En daar ik die jonge prinses geerne zie, is ze voor mij. 'k Zal er eens met mijn koets op uitgaan, en ge zult zien dat die koets geen berenkot, maar een reuzenkot is. 's Anderen daags vertrok de slimme met zijn koets, | |
[pagina 234]
| |
waarin twee witte peerden gespannen waren. Hij zelf had zich heel en al verkleed in een koetsier van den koning. Hij reed recht naar het huis van den reus, te midden van het bosch. Deze stond aan zijn deur met een schrikkelijke knots in de hand. Toen de koets stilhield, stapte de slimmerik af en boog diep. - Ha, ge meent gij zeker mij met slimme streken ook iets te komen ontfutselen, maar 't zal niet waar heeten, brulde de reus en hij maakte een paar molekens met zijn knotsken. - Ik vraag excuus, mijnheer de reus, ik kom vanwege mijn meester, den koning, die u te zijnent ontbiedt. Hij wil vrede sluiten met u, u aanstellen als zijn gevolmachtigde over dit gedeelte van zijn landen u daarom recht van dood en leven geven over alles en iedereen. De zaak zelf wil hij met u bespreken, om de grenzen van uw gebied af te lijnen en verder alle noodige schikkingen te treffen. De overeenkomst moet door u en door hem met bloed onderteekend. De reus voelde zich gevleid, zette een hooge borst en het bijna zijn knotsken vallen. - Als het zoo is, is het wat anders. En wanneer verwacht uw meester mijn bezoek? - Ik ben hier met de koets en zal met u onmiddellijk naar mijn heer en meester rijden. - Dan ga ik mij eerst op mijn paaschbest zetten. De reus trok naar boven, maar op een oogwenk was hij daar terug, geharnast in zilver en een gouden helm met witte veeren op het hoofd. Trotsch stapte hij de koets in en bezag den slimme van uit de hoogte. Deze sloeg ras de deur toe en de reus zat daar in de koets gevangen achter ijzeren tralies. | |
[pagina 235]
| |
De slimmerik lei de zweep over de paarden en hij reed vierklauwens naar het paleis van den koning, waar hij met vreugde werd begroet. De koets werd in den tuin van het paleis tentoongesteld en heel de bevolking kwam dagen aan dagen naar den gevangen reus zien, dien men voedde met rauw vleesch en kokende olie. Zoo kreeg de slimmerik de derde prinses tot bruid. En kort daarop, op een en denzelfden dag, trouwden de drie kameraden. Eens getrouwd werden zij hooge waardigheidspersonen aan het hof van den koning. En toen deze stierf, werd het rijk in drie kleine rijken verdeeld en 't waren de drie vrienden, de slimme met zijn neus als een vraagteeken, de korte dikke zoo rond als een tonneken dat men voort kon rollen en de lange magere zoo scherp als een mes, die er de drie koningen van werden. |
|