De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 199]
| |
CCLXI. - Van Kleudde.aant.Tot over een vijftigtal jaar werden de menschen, die zich 's avonds op de wegen waagden, heel dikwijls door Kleudde aangevallen. Twee lichtjes glommen in de verte, kwamen altijd maar dichter en dichter, tot Kleudde, de weerwolf, daar in eens vóór hen stond. Kleudde trachtte hen van achter op den rug te springen. Maar als zij hun oogen altijd-aan op hem gericht hielden, was hij daartoe niet in staat. Gelukte hij er echter in, dan was hij zijn man de baas. Dan moest deze hem heel den nacht, tot de zon in de lucht kwam, op den rug voortsleuren, tenzij men een kerk of een kapel voorbij moest. Toen vluchtte Kleudde vandaan, zoo snel hij maar kon. Kleudde woog zoo zwaar dat het niet om zeggen is. Menschen, die er een heelen nacht mee rondgeloopen hadden, beweerden dat hij zwaarder woog dan een zak graan. Het zweet liep hen in groote droppels van 't lijf en daarbij voelden zij voortdurend den heeten asem van dat walgelijk wangedrocht in den hals blazen. En heel zijn lijf was, als van een pad, zoo koud en zoo ‘klam’. Men kon Kleudde ontloopen, met hem, zoo gelijk hij op u toekwam, een zakdoek naar den kop te gooien. Dan moest hij dien draadje voor draadje verscheuren, vooraleer hij zijn slachtoffer weer kon nazetten. Alzoo had men tijd genoeg om buiten zijn bereik te geraken. Als er nu geen Kleuddens of weerwolven meer rondloopen, komt het alleen omdat er geen toovenaars of tooverheksen meer zijn, of liever omdat ze nu niet meer levend verbrand worden, want toovenaars en tooverheksen en andere menschen, die met den duivel | |
[pagina 200]
| |
omgaan, zullen er altijd te vinden zijn, zoolang de wereld bestaat. Maar vroeger tijd, toen men de toovenaars en tooverheksen nog levend verbrandde, kwam er uit hun verkoolde lijken altijd een Kleudde te voorschijn en die liep onmiddellijk weg, de velden in, zonder dat men hem pakken kon. En hij riep maar altijd: ‘Kleudde, Kleudde, Kleudde!’ Ik zal eens iets van Kleudde vertellen. Het is gebeurd op de hoeve van mijn vaders' vader. Eens, op een avond, was een van zijn twee knechten door Kleudde achtervolgd geweest. Gelukkig had hij nog bijtijds zijn zakdoek tusschen de tanden van 't monster kunnen gooien. Wanneer hij, meer dood dan levend, thuiskwam, wilde hij aan zijn maat, waarmede hij boven den paardenstal sliep, 't gebeurde vertellen. Tot zijn groote verwondering was deze echter nog niet te bed. Na nog lang op hem gewacht te hebben, viel hij eindelijk in slaap. Wanneer hij 's morgens wakker werd, was zijn eerste gedacht aan 't gebeurde van den avond te voren en hij wilde zijn maat wekken. Maar de man keek de oogen uit zijn kop wanneer hij een verscheurden reepel van zijn eigen zakdoek in den baard van zijn maat zag hangen. En dat was nog niet al! Op den hoofdpeul lag een wolvenvel. De knecht ging onmiddellijk aan mijn grootvader zeggen wat hij beleefd en gezien had. - Spreek er hem niet over, zei mijn grootvader. Hij moet onmiddellijk met kar en paard de baan op en ik zal dan alles wel achterhalen. Zoodra de knecht met kar en paard naar de heide gereden was, op meer dan twee uren afstand van ons grootvaders hoeve, werd er op de koer een groot houtvuur aangelegd, een vuur om een os op te braden. | |
[pagina 201]
| |
Men ging het wolvenvel halen, dat onder 't bed van den paardenknecht verstoken zat. Mijn grootvader gebood het te midden van het vuur te gooien. De tweede knecht, de meiden en al de werklieden stonden er rond om mijn grootvader hulp te bieden als 't noodig mocht blijken. En zie, nauwelijks was het vel enkele minuten aan 't branden, of de knecht, die kleudde had geloopen, kwam op het erf gestormd als een razende, kermend en huilend. Hij wilde recht in 't vuur schieten en zes man waren er noodig om hem in bedwang te houden. Als 't vel heel en al verbrand was, werd hij schielijk rustig. Hij was als verlicht na de schrikkelijke pijnen die hij had verduurd. Hij was verlost. De man is sindsdien een goed Christen mensch geworden en nooit heeft men nog van kleuddens of weerwolven op het dorp gehoord! |
|