De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |
CCLX. - Van de geit, die een ezel was.aant.Eens hadden de burgemeester, de secretaris, de doktoor, de vrederechter en de griffier elkaar afgesproken om Jan den geitenboer eens goed af te vangen. De man was naar de stad gegaan, om een nieuwe geit te koopen en, wanneer hij terugkwam, ontmoette hij op zijn weg, eerst den burgemeester, dan den secretaris, daarna den doktoor en verder den vrederechter en den griffier. Allen waren apaart en op hun eentje hem te gemoet gegaan. En de burgemeester zei, toen hij Jan tegenkwam: - Dag Jan! Ge zijt naar de stad geweest? Ja, ik zie het, en ge hebt nen ezel gekocht. Jan bezag den burgemeester en dan weer zijn geit en dacht: - Ja, die wil mij in 't oken houden, maar hij is er niet. Een weinig verder ontmoette hij den secretaris: - Dag Jan, zei deze. G'hebt een goeden koop gedaan, zulle. 't Is een flinke ezel dien gij meebrengt! Jan keek nu verwonderd op. - Zou 't dan toch nen ezel zijn of hebben die twee elkaar af gesproken? Pas enkele schreden verder kwam de doktoor met zijn calèche aangereden. Toen hij Jan zag, hield hij even stil en riep: - Ge zijt het dan toch, Jan? Ik dacht het lijk van ver. Maar met dien ezel begon ik te twijfelen. Proficiat, zulle. 't Is een prachtig beest. Ik zie geern dat mijn klanten ‘vereuveren’. De doktoor haastte zich weg. Jan bleef dubbend staan. | |
[pagina 198]
| |
- 't Moet dan toch waar zijn. Jan had nu rust noch duur meer. Hij wilde naar huis zoo haast mogelijk. Maar daar was reeds de vrederechter bij hem: - Jan, zei deze, mijn gelukwenschen hoor, ge moogt zeggen dat ge den schoonsten ezel van de streek op stal hebt staan! En nu twijfelde Jan niet meer en hij trok op, zoo snel als 't maar ging. De geit had alle moeite van de wereld om hem te volgen. En toen eindelijk de griffier Jan ontmoette, wenschte deze hem ook geluk. - Ja, man, 't is nog een jongen ezel dien ge daar meebrengt. Ge moet gij van duiten weten om zoo'n flinken koop te kunnen doen! Nu was Jan er zeker van. 't Geluk was met hem geweest en hij had, in plaats van een geit, een ezel gekocht. Hij spoedde zich naar huis, sleurde de geit binnen en riep op zijn vrouw: - Marie, zei hij, zie eens hier... Ge meent zeker dat het een geit is, he? Welnu, die geit is een ezel, vraag het maar eens aan den burgemeester en aan den secretaris, en aan den doktoor en aan den juge en aan den griffier. Ze hebben het allemaal gezeid! |
|