De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 193]
| |
CCLIX. - De drie spiegels.aant.Er was een koning gestorven en zijn eenige dochter beklom den troon. Kort daarop kwam de zoon van den koning van een naburig land haar hand vragen. - Ik zal alleen mijn hand schenken aan hem, die mij als bruidschat drie dingen zal brengen: een glinsterende ster, een zilveren maan en een gloeiende zon, zei de jonge koningin. Met die woorden bedoelde zij, dat zij geen man begeerde. De koningszoon, wanneer hij opgetrokken was en nadacht over wat de jonge koningin hem had gezegd, zag zulks ook wel in. Hij dacht: - Hier moet ik slimmer zijn dan slim. Hij ging tot zijn vader, bracht hem de woorden over die de koningin had uitgesproken en zei, dat hij nu de wereld introk om te vinden wat hij vinden wou. - Arme, gekke jongen, zei de vader. De koningszoon vertrok toch! Er was niets aan te doen. Hij reisde vele landen en steden door en zocht onder de rijke menschen en onder de arme menschen, naar wat hij vinden wou. De rijke menschen hadden geen wijsheid, en de arme menschen hadden geen doorzicht. Daarom keerde hij zich tot de vagebonden, tooveressen en toovenaars, die, veracht door rijk en arm, alleen langs de wegen liepen. De koningszoon begon in te zien, dat velen onder hen de waarheid en de wijsheid van elken dag in handen hadden. Maar weinigen zagen dat, en zij zelf wel het minst van al. | |
[pagina 194]
| |
- Deze zullen mij redden, dacht hij. Hij zocht en zocht onder hen, maar vond altijd maar niets. Op een avond ging hij een arme hut voorbij, geheel aan den uitkant van een dorp. Hij hoorde er kreunen en zuchten. Op het punt er binnen te gaan, hield een man hem tegen en zei: - Ga niet binnen, daar sterft een tooverheks. Maar de koningszoon geneerde zich niet om die woorden. Hij ging binnen en er lag inderdaad een tooverheks op een hoop gedroogde bladeren te sterven. Zij keerde zich om en sprak met gebroken stem: - Ik heb u reeds lang verwacht. Eigenlijk heb ik op uw komst betrouwd. 't Spijt mij, dat gij zoo laat gekomen zijt. Ik zal u helpen aan wat ge zoekt. Ik zal het doen, op voorwaarde dat gij, wanneer mijn leven mij begeven zal, mijne hand in uwe hand zult nemen en dan, na het maken van een kruis, den inhoud van deze flesch naar het uiteinde van het bed zult gooien, waar de duivel op mijn ziel zal zitten te wachten. De koningszoon nam de flesch aan. Hij zag onmiddellijk dat zij gewijd water bevatte. De heks richtte zich op en nam dan van onder de blaren, waarop zij rustte, drie zilveren spiegels. Toen sprak zij: - Zet het venster open, ik moet de zon, de maan en de sterren in hunnen loop kunnen volgen... Geef mij de hand... De heks begon nu, met haar vrijgebleven hand, allerlei wonderbare teekens op den eersten spiegel te maken, onder het uitspreken van vreemde woorden. Na enkele minuten werd er een lichtpunt in den spiegel zichtbaar en dat lichtpunt vergrootte en versterkte altijd-aan, zoodat er, ten slotte, een heldere ster in te flikkeren stond. | |
[pagina 195]
| |
- Dat is al een, zei de heks. Zij nam daarop een tweeden spiegel en herbegon er dezelfde teekens op te maken. 't Duurde nu veel langer om dien spiegel te betooveren. Eindelijk toch, zag de koningszoon er een zilveren glans in verschijnen. Na nog een tijd haar betooveringen te hebben voortgezet, zei de heks: - Dat is twee. En in den spiegel lag de weerschijn van de zilveren maan. De koningszoon zag nu duidelijk, dat de heks aan 't sterven was. 't Zweet viel met groote druppels van haar aangezicht en haar hart bonsde heftig in de borst, alsof men er van binnen met een voorhamer sloeg. - Zal ik de laatste betoovering nog kunnen doen? Waarom toch zijt ge zoo laat gekomen? Zoo sprak de heks met stille stem en nam daarop den derden spiegel. 't Ging allemaal nu langzamer dan de twee eerste keeren en de prins zat met kloppend hart toe te zien. 't Angstzweet brak hem uit en zijn aangezicht was zoo bleek, als dat van de stervende heks... Eindelijk toch was de betoovering volbracht en de blakende zon lag in den spiegel. De heks reikte den spiegel aan den koningszoon en zei: - Opgepast nu, ik ga sterven! Mijn hart is aan 't breken. Denk aan wat ge mij beloofd hebt. De koningszoon zat toe te kijken, meer dood dan levend, de hand van de heks in zijn linker, de flesch met wijwater in de rechter hand. Toen de doodsnik kwam, wierp hij, na een kruis te hebben gemaakt, het wijwater naar de plaats waar de duivel staan moest. Hij maakte daarop een kruis van voor op haar voorhoofd, een op haar oogen, een op haar ooren, een op | |
[pagina 196]
| |
haar neus en een op haar mond. Mede vloog er als een zwart monster nevens hem het venster uit, met een verschrikkelijken vloek. 't Was de duivel, die vluchtte, machteloos als hij was gemaakt. De kamer was vol stank van pek en zwavel. De prins vertrok daarop met zijn drie kostelijke voorwerpen. Als hij bij de koningin weerkeerde, stond deze nog al eens versteld die drie spiegels te zien en die wonderbare dingen erin. Trouw aan haar woord huwde zij daarop den jongen koningszoon. |
|