De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 187]
| |
CCLVII. - Het dankbare vischje.aant.Er was eens een mooi visschersmeisje op een vroegen morgen in de zee aan 't visschen. In haar net trok zij een vischje boven, een vischje zoo schoon dat zij van blijdschap in haar handen klapte. Nog nooit had zij een schooner vischje gezien. Heel en al goudgeel was het, met zilveren en zwarte plekken. Gelijk zij 't vischje grijpen wilde begon het zoo schoon te spreken en om zijn leven te bidden, dat het meisje het terug in zee wierp. Het vischje bleef daarop nog een tijd boven water zwemmen, wierp een koralen kruisje naar het meisje en zei: - Omdat ge mij het leven hebt gelaten schenk ik u dit rood koralen wonder kruis je. 't Zal u in 't leven wel eens van dienst zijn. Draag het altijd op u. Neem het in uw handen, wanneer gij in druk verkeert en lees dan een vaderons je en roep op mij. Zoo deed het meisje. Altijd droeg zij dat rood koralen kruisje aan een zijden lintje om den hals. Geen dag ging voorbij zonder dat zij aan het schoon vischje peinsde. Eens, veel jaren later, lag daar op een morgen vroeg, wanneer zij naar een naburig dorp ging, een vreemd schip aan 't strand. Dat schip was met roovers bemand en die roovers kwamen naar het meisje toegeloopen, grepen haar vast en trokken haar mede op hun boot, waarna zij ijlings terug in zee staken. Als het schip in volle zee was, lieten de roovers, verzekerd dat het meisje uit hun handen niet meer ontkomen kon, haar vrij en ongebonden op 't dek. | |
[pagina 188]
| |
Droevig stond zij achter aan 't roer te kijken naar haar dorp en de duinen, die ginder in de verte nog te zien waren. En toen dacht zij op eens aan haar rood koralen kruisje en nam het in de handen. Dan riep zij op het vischje en het vischje verscheen. - Vischje, vischje, vischje, help mij. Ik word door roovers weggevoerd! - Lees een vaderons je en werp u in de zee; ik zal u terug aan land brengen, antwoordde het vischje. Het meisje deed zulks. Zij las een vaderons je, terwijl zij het koralen kruisje in haar handen hield. Daarop sprong zij over boord. Zoodra zij in het water terecht kwam, was het vischje daar. En dat kleine vischje werd ineens een groote visch. Met alle gemak kon zij op zijn rug zitten. De roovers werden onmiddellijk gewaar dat het meisje in zee was gesprongen, en toen zij haar op den rug van dien grooten visch zagen zitten, achtervolgden zij haar. - Vischje, vischje, ze zetten ons na! riep het meisje - Laat ze maar komen! antwoordde het vischje. We zijn nog ver vooruit! Maar de roovers kwamen al dichter en dichter. Als zij op een boogscheut afstand waren geraakt, riep het meisje weer: - Vischje, vischje, ze halen ons in! Ze zijn maar op een boogscheut meer van ons af! - Laat ze maar komen, antwoordde 't vischje weer. Als ze op tien meter afstand zijn en hun achterboot te water laten, zeg het mij dan. Een weinig later riep het meisje weer: - Vischje, vischje, ze zijn op tien meter afstand en zij laten hun achterboot te water. Hoor hoe ze reeds juichen, want ze zijn reeds zeker mij opnieuw in handen te krijgen! | |
[pagina 189]
| |
- Vischje, Vischje, ze zetten ons na...
| |
[pagina 190]
| |
- Neem uw rood koralen kruisje in handen en lees een vaderonsje! Het meisje las een vaderonsje, haar twee handekens gevouwen om 't rood koralen kruisje. En toen veranderde de zee in een plas wijwater, waarin de boot van de zeeroovers gelijk een klomp lood met man en muis onderzonk. En zoo kon het dankbare vischje het meisje ongedeerd terug aan land brengen en ‘ute patut, 't vertelderken is ut!’ |
|