De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 174]
| |
CCLIII. - Een pint en niet meer dan een pint.aant.Een jongen moest eens naar den winkel om een pint olie. Zijn moeder zei en herzei hem dat hij een pint olie moest meebrengen en niet meer dan een pint. - Onthoud het maar goed en zeg het maar altijd aan langs den weg, om 't niet te vergeten: een pint en niet meer dan een pint! De jongen deed zóó. Onderweg bleef hij staan vóór een schuur, waar men bezig was het lijnzaad te wannen. De jongen bleef staan kijken, maar vergat zijn commissie niet en zei maar altijd: - Een pint en niet meer dan een pint! - Watte? antwoordde de boer. Zeg liever er komen er duizend van; dan zult ge waarheid spreken. De jongen ging voort en hij herhaalde wat hij daarlaatst had gehoord, omdat hij dacht dat zulks beter was: er komen er duizend van. En zóó, met die woorden in den mond, bleef hij staan aan een wei, waar een herder luid misbaar maakte, omdat de wolf een schaap had gestolen. De herder hoorde wat de jongen zei en viel tegen hem uit: - Watte? Er komen er duizend! Zeg liever dat de duivel hem hale! En de jongen deed wat de herder zei. Maar toen kwam daar juist een begrafenis voorbij. De pastoor, die de woorden van den jongen hoorde, viel uit: - 't Is een schande zulks te zeggen! God hebbe zijn ziel, dat moet ge zeggen! En met die woorden in den mond, trok de jongen verder. Maar daar kwam nu de veldwachter aangegaan en nevens hem ging een werkman, die, op een | |
[pagina 175]
| |
kruiwagen, een dooden hond vervoerde. De veldwachter hoorde dat de jongen zei: God hebbe zijn ziel. - Neen, jongen, zeg gerust: 't Is maar een oud kreng! Met die woorden in den mond ging de jongen verder, tot hij een stoet tegenkwam. 't Was de koning met zijn gevolg van ministers en soldaten. Men hoorde dat de jongen sprak van een oud kreng en de soldaten grepen hem vast, gaven hem een rammeling en deden hem zeggen: ‘'t Is schoon om zien!’ En met die woorden in den mond kwam de jongen aan de smidse, waar de smid bezig was een ijzeren band om een houten wiel te leggen. 't Wilde echter niet mee. De smid zweette en hijgde er van. Toen hij even wat rustte en den jongen hoorde zeggen: ‘'t Is schoon om zien’ dacht de smid dat men met hem wilde spotten en nam den voorhamer om den jongen dood te slaan. Goed dat die jongen nog beenen had! Hij schoot op een loop en loopt nog! |
|