De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 169]
| |
CCLII. - De koningszoon die in een zwijn betooverd was.aant.Er was eens een koning en die had maar een zoon. Die zoon werd, toen hij zeven jaar oud was, door een heks betooverd en in een varken veranderd. Dat was een groot verdriet in het leven van dien koning. Achter zijn paleis deed hij een grooten tuin aanleggen en daar liep zijn zoon rond in de gedaante van een varken. Hij werd er verzorgd door twee dienstboden die, op straf van dood, met niemand mochten spreken. Maar eens toch - de betooverde prins kon toen ongeveer achttien jaar zijn - liep hij een weinig verder in een weide, waar de dochter van een rijk man, die in de buurt woonde, een ruiker van witte margrieten plukte. De prins, zoodra hij dat schoon meisje zag, liep er heen en vroeg: - Lief meisje, wilt gij met mij trouwen? Maar het meisje liep verschrikt naar huis en de prins, of liever het varken, liep haar achterna. Sindsdien dierf het meisje niet meer alleen naar de weide gaan, zoo bang was zij van dat varken dat spreken kon. De betooverde prins had groot verdriet toen hij dat schoone meisje niet meer zag. Hij besloot naar zijn vader, den koning, te gaan. - Wat komt ge mij vragen, ongelukkige zoon? zei de koning. - Ik begeer dat ge mij het schoone meisje van den | |
[pagina 170]
| |
rijken man, die achter de weide woont, als bruid zult schenken. Gij zijt koning en kunt alles. De koning wilde dat voornemen uit het hoofd van zijn zoon praten, maar 't gelukte hem niet. De zoon wilde en moest het schoone meisje tot bruid hebben, of, voegde hij er bij, er zullen een dezer dagen ongelukken gebeuren. Daarop liep de prins naar de weide terug, altijd maar loerend, alhier en aldaar, of hij nergens het lieve meisje ontwaarde. De koning begreep het hartsverdriet van zijn zoon. Hij trok naar den rijken man, die achter de weide woonde en bevool dat deze zijn dochter binnen de drie dagen naar het koninklijk paleis zou brengen, zooniet zou hij een heel regiment soldaten zenden en den man, zijn vrouw en dochter als gevangenen naar het paleis doen overbrengen. Dan zou geschieden wat geschieden moest, met of zonder hun toestemming. - Maar bedenk toch, heer koning, dat uw zoon een varken is. Kan ik er in toestemmen mijn schoone dochter aan een varken als bruid te geven? - Mijn zoon is ook een prins en dat vergeet gij, antwoordde de koning. Gij weet nu, nietwaar, waaraan gij u te houden hebt? Ik verwacht u binnen drie dagen op het paleis en de trouw zal onmiddellijk voltrokken worden. Mocht het nu gebeuren dat gij uw dochter naar een vreemd land moest over brengen, om, zoodoende, dat huwelijk onmogelijk te maken, dan zult gij sterven. Toen de koning vertrokken was, weende de rijke man overvloedig en zijn dochter vluchtte, meer dood dan levend, naar haar kamer. Haar moeder alleen weende niet. Zij ging naar boven, waar zij haar dochter te bed vond liggen. - Luister, kind, zei ze, en ween niet meer. Binnen drie dagen zult gij het gelukkigste kind van de wereld | |
[pagina 171]
| |
Het meisje liep verschrikt naar huis.
| |
[pagina 172]
| |
zijn. Dan zult ge 't bruidje zijn van een prins, die niet langer meer onder de gedaante van een varken zal rondloopen. 't Zal de schoonste prins zijn, dien gij u kunt inbeelden. Luister maar aandachtig naar wat ik u verder zeggen ga: over dertien jaar, toen de koning zich onbarmhartig aanstelde tegen mijn oude moeder, die hij afdankte als kamenierster en broodeloos aan de deur van zijn paleis wierp, zwoer ik wraak te nemen. Door toedoen van een heks, heb ik dan zijn zoon in een varken betooverd, hem alleen een menschelijke spraak en een menschelijk hart overlatend. Ik kan ook de onttoovering doen. De oude heks gaf mij daartoe het middel: hier, dezen poinjard. Ik dacht niet dat ik of mijn nageslacht hem eens zou moeten gebruiken. Maar het lot heeft het zóó gewild! Ik ben er nu blij om. Ik zal nu voortaan een geruster leven slijten. Zoodra wij u, binnen drie dagen, ten paleize van den koning zullen gebracht hebben, en het huwelijk door den priester zal ingezegend zijn, moet gij uw bruidegom dezen poinjard tot aan den hecht in het hart steken. En denk er op: 't bloed moet gudsend uit de wonde springen. 't Meisje werd meteen al een weinig gerustgesteld, en met elk oogenblik meer en meer. De vader van het meisje, die, gedurende de drie dagen die nu kwamen, de drie vreeselijkste dagen van zijn leven doorbracht, was verwonderd wanneer hij van zijn vrouw en zijn dochter zoo kalm zag. - Ik hoop alleen dat alles door mijn betrouwen in God nog wel eens anders worden zal, zei de dochter. - En ik ben daar zeker van, zei de moeder. En de derde dag brak aan. Vader en moeder voerden hun eenige, mooie dochter het koninklijk paleis binnen. De vader was uitgeweend. De moeder en de dochter waren van een onbegrijpelijke kalmte. Er lag zelfs | |
[pagina 173]
| |
als wat licht van den hemel op het aangezicht van de bruid. Op het koninklijk paleis bedankte de koning den rijken man, omdat hij zoo welwillend was geweest zijn dochter aan zijn ongelukkigen zoon te schenken. Hij zou hem om die daad beloonen en hem de hoogste waardigheid aan het hof verleenen, alsmede aan zijn vrouw. Eensklaps ging een deur open. Het varken werd door dienaren binnengebracht. Daarop zette de bruidsstoet zich in beweging. Vooraan gingen de koning en de moeder van de bruid. Dan de vader van de bruid met de koningin; daarop volgden de bruidegom en de bruid; ten slotte kwamen de genoodigden. Iedereen voelde dat er nu iets gebeuren moest, maar niemand wist wat. Nadat het bruidspaar het altaar was genaderd en de priester zijn zegen had uitgesproken, nam de bruid den poinjard en stak hem met geweld in de borst van den bruidegom. Iedereen verschrok, want het bloed sprong wijd in een straal op het witte kleed van het maagdelijk meisje. Van alle kanten kwam men toegesprongen, maar zie: 't bruidspaar stond in een dichten walm, die niemand dierf doorgaan en waar niemand kon doorzien. Langzaam klaarde hij op. En dan zag men daar de schoone bruid, die geen bloedspatten op haar kleeren meer had, arm aan arm staan met den schoonsten prins, die ooit onder de zon had geleefd. De ontsteltenis van allen maakte plaats voor een gevoel van geluk. 't Was als een verlichting! Men juichtte en juichtte en bleef juichen. Maar ook velen weenden en dat was ook van geluk. Waren de koning en de koningin gelukkig, de vader en de moeder van het meisje waren het nog meer en de jong-gehuwden waren het beiden wel het meest van al. |
|