De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 163]
| |
CCLI. - Van 't beurzeken schud geld, het tafelken dek u en de bol die speelt zijn rol.aant.Eens woonden er op een dorp een man en een vrouw, die heel rijk waren geweest. Op korte jaren hadden zij al hun geld vertierelierd. Zoo waren ze arm geworden, zoo arm, dat zij op een zolderkamerken moesten wonen. 't Ergste was, dat hun handen naar geen werken stonden. Hoe konden die menschen nu aan den kost komen? De man moest alle dagen uit bedelen gaan om een snede brood en een kooltje vuur. Eens, toen hij aan een voorbijganger een aalmoes vroeg, stopte deze hem een witte boon in de hand. - 't Is al wat ik geven kan, zei de voorbijganger, maar plant die boon in den grond en ga morgen maar eens zien. De arme man deed alzoo, dienzelfden dag, en ging zonder eten slapen. En den dag nadien liep hij, zoodra hij opstond, naar het bosch, waar bij de boon had geplant. Hij vond daar een boonrank, zoo hoog, zoo hoog, dat men er het eind niet kon van zien. Zij was tot in de wolken gegroeid. En er hing een plakkaart je aan de rank, waarop te lezen stond: - 't Is langs hier, dat men naar den hemel klimt. En de arme man langs de boonrank naar boven. Hij klom zoo hoog, dat hij niets meer zag van de wereld. En altijd klom hij hooger, altijd maar hooger, tot hij eindelijk aan den hemel geraakte. 't Was een groot gebouw van witte marmer met een zilveren poort en twee gouden torens daarboven op. ‘'t Is hier den hemel’, stond er op de poort te lezen. De man | |
[pagina 164]
| |
klopte en er werd opengedaan. 't Was Sinte Pieter in eigen persoon, die voorkwam. - Wat is er van uwen dienst, man? - Sinte Pieter, wij zijn toch zoo arm, mijn vrouw en ik, dat wij niet weten wat er van ons nog geworden zal. Als er geen verbetering komt, schiet er voor ons niets anders over dan van honger te sterven. - Wel, dan zal ik u helpen, antwoordde Sinte Pieter. Ik heb hier een klein ‘Beurzeken schud geld’ en dat krijgde gij. Ge hebt het maar vóór u op tafel te leggen en 't schudt geld, zooveel ge noodig hebt. Haast u nu naar huis en wees verstandig in uw doen en handelen. De arme man terug naar berteen. Als hij met zijn beenen terug op de aarde stond, was hij toch zoo kontent, dat hij danste van plezier. Hij liep alras het bosch uit en in de eerste herberg langs den weg trok hij binnen, om er eentje te pakken. 't Was al zoolang geleden en nu had hij immers toch geld overhoop! Maar de herbergier en zijn vrouw hadden geen betrouwen in dien man, die daar binnenkwam en die zoo arm scheen als een Pruis. Zij vroegen hem of hij geld op zak had. - Geld, zei de man, geld? Ziet maar eens, en hij liet zijn beurs zien en tooverde er geld uit. De herbergier en zijn vrouw brachten hem daarop een pot van den besten wijn, dien zij bezaten en zij deden er een slaapdrank in, om, zoodra hij in diepen sluimer zou gevallen zijn, hem het ‘Beurzeken schud geld’ te ontnemen en er een ander, gelijkaardig beurzeken voor in de plaats te leggen. En zoo geschiedde het. Onmiddellijk viel de man in slaap. In een oogwenk was het tooverbeurzeken verwisseld. Een uur later werd de man wakker. Hij verschoot zoolang geslapen te hebben. | |
[pagina 165]
| |
- Wat zal mijn vrouw met ongeduld op mij zitten wachten, zei hij en trok er loopend vandoor. En zoo gelijk hij te zijnent kwam vroeg hem zijn vrouw: - Als 't nieuws dat ge meebrengt zoo goed is als ge lang zijt weggebleven, is onze slechte tijd voorbij. - Zie maar eens, wat ik heb meegebracht, antwoordde de man en met de woorden: ‘Beurzeken schud geld’ wierp hij 't beurzeken op tafel. Maar 't beurzeken schudde geen geld, wat hij ook deed en wat hij ook riep. Vol koleire wierp hij, ten slotte, het beurzeken het zoldervensterken uit en ging slapen met zijn vrouw. Nog nooit waren zij ongelukkiger geweest. 's Anderen daags liep hij in de vroegte terug naar het bosch en klom er langs de boomrank weer naar den hemel. Hij klopte weer aan de hemelpoort en kloeg zijnen nood opnieuw aan Sinte Pieter, die kwam opendoen. - 't Is uw schuld, man, zei Sinte Pieter, ge hebt alles in handen gehad om gelukkig te zijn, maar als een snul hebt gij uw beurzeken laten stelen. Ik heb echter nog wat anders voor u wegliggen. Het is een ‘Tafelken dek u’. 't Zal vóór u staan, gedekt met spijs en drank telkens gij het aanspreekt met de woorden: ‘Tafelken, dek u’. Neem het maar mee. Als gij het behouden kunt, zult ge geen gebrek lijden, gij noch uw vrouw. Maar loop er nu niet mee te koop lijk met uw beurzeken, of ge zijt het kwijt eer ge 't zelf weet. En de man terug naar de wereld, zoo vlug hij kon. Toen hij beneden was, was hij zoo moe, dat hij besloot eens even naar de herberg te gaan, om er wat uit te rusten. Nauwelijks was hij er binnen of de herbergier en zijn vrouw traden hem te gemoet en vroegen hem wat er van zijn beliefte was. | |
[pagina 166]
| |
- Wel, eigenlijk niets, zei de man. Ik kom wat rusten, want ik ben vermoeid van mijn lange reis. En dit tafeltje, baas, moet gij intusschen eens in uw beste kamer wegzetten. De herbergier droeg het tafeltje weg en de man riep hem nog achterna: - Maar zeg in godsnaam niet ‘Tafelken dek u!’ Ge kunt denken dat de herbergier, zoodra hij alleen was, onmiddellijk zei: ‘Tafelken dek u’, om te zien wat er gebeuren zou. En zie, er stond daar voor hem een tafelken vol met allerlei lekkere beetjes en fijne wijnen. Hij ging zulks onmiddellijk aan zijn vrouw vertellen en beiden besloten het tafelken te houden en er een ander voor in de plaats te zetten. En zoo geschiedde het. Als de man goed was uitgerust en naar huis wilde trekken, kreeg hij het verwisseld tafelken mee. Zijn vrouw, die weer met ongeduld op hem zat te wachten, zei, wanneer hij binnenkwam: - We zullen eens zien, of ge, dezen keer, beter gevaren zijt dan den vorigen. Als de man zijn tafelken wilde probeer en, kwam er niets voor de pinnen, geen zier. Hij voelde dat men hem onderwegen nog ne keer te slim was geweest. Van koleire sloeg hij het tafelken in stukken. Daarop ging hij slapen met zijn vrouw, vast besloten morgen vroeg nog eens naar Sinte Pieter in den hemel te klimmen en ditmaal beter uit zijn oogen te zien. Zoo gauw wakker, zoo gauw weer naar 't bosch; en zoo gauw in 't bosch, zoo gauw weer naar den hemel. - Zijt ge daar weer? vroeg Sinte Pieter. Hebt gij u weer laten bedodden? Ha, ik begrijp het, die herbergier is u nog eens te plat geweest. Hij is nu in 't bezit van uw beurzeken en van uw tafelken. Maar ik zal u nu voor 't laatst iets anders meegeven, iets waarmee | |
[pagina 167]
| |
gij én uw beurzeken én uw tafelken kunt weerkrijgen, als ge maar uit uw oogen wilt zien. Maar als ge dat niet doet, is alles voor goed gedaan en aan mij moet ge dan niets meer komen vragen. Daarbij, 't zal toch niet meer pakken! Niet zoodra zijt ge weg, of ik laat de boonrank in het bosch afkappen. Anders is het toch verloren moeite en staat ge hier morgen weerom. Hier zie, is een bol van ijzer, dien ge gemakkelijk in uw vest kunt wegsteken. Als ge iets begeert, dan hebt ge hem maar te voorschijn te halen en te zeggen: - ‘Bol, bol, speel uw rol’! Dan zullen er vieze dingen gebeuren! Al wat ge begeert zult ge door dien bol verkrijgen, in allereerste plaats uw beurzeken en uw tafelken. Weer eens bedankte de man Sinte Pieter en liet zich langs de boonrank naar beneden glijden, zoodat hij in een halve minuut terug in 't bosch stond. Nog nooit was hij zoo vlug beneden geweest. Daarop liep hij naar de herberg. De herbergier en zijn vrouw zagen seffens dat er met hem iets aan den gang was. - Ha, beste man, zeiden zij, als uit een mond, zijt ge daar weer? En wat hebt ge nu meegebracht? - Wel, antwoordde de man, ik heb nu een bol meegebracht. Ziet, hier is hij, 't is maar een ijzeren bol. Met die woorden lei hij den bol op tafel. - Maar wat kunt ge daarmee doen? vroeg de herbergier. - Dat zult ge nu eens gaan zien! Die bol ligt daar vóór mij, niet waar? Welnu ik vraag aan u beiden: wilt ge mijn ‘Beurzeken schud geld’ en mijn ‘Tafelken dek u’ weergeven, ja of neen? De herbergier en zijn vrouw schoten nu uit: - Wat denkt ge wel, we zijn wij geen dieven. - Ik denk niets, antwoordde de man; ik weet | |
[pagina 168]
| |
niets ook, maar dit bolleken weet meer dan ik. Het weet vooral wie de dieven zijn. Daarop bevool hij: - Bol, speel uw rol. En de bol begon te tempeesten, te lawaaien, te springen en den herbergier en zijn vrouw te slaan, te slaan, dat ze huilden en schreeuwden van pijn. - 't Is genoeg, 't is genoeg, lief bolleken, slaat ons niet langer meer, wij zullen alles teruggeven. Als zulks al een tijd had geduurd, zei de man aan den bol dat het genoeg was. De herbergier en zijn vrouw, die paars en blauw geslagen waren, kwamen onmiddellijk met het beurzeken en het tafelken aangedragen. De man was ditmaal uitgeslapen en stak den bol eerst en vooral in 't diepste van zijn vest en, daarna, probeerde hij het beurzeken en het tafelken. 't Was goed allemaal en hij trok op met de drie tooverdingen. Als hij thuiskwam tooverde hij met het tafelken al wat ge maar aan lekker eten en drinken kunt verdenken, en 't was feest, gelijk het bij hen nog nooit feest was geweest, zelfs niet in den tijd toen zij nog eens rijk waren. Den volgenden dag, kwam het beurzeken aan de beurt, want ze hadden veel te koopen en te bestellen om er weer voor te zitten, gelijk zij er vroeger nog eens hadden voorgezeten. En dat zij het veel beter deden dan in dien tijd, dat zult ge wel begrijpen. En de bol? Ja, de bol kreeg een eereplaats in de beste kamer van hun huis. Hij hing er goed in 't zicht van iedereen, want die bol was toch hun rijkmaker geweest. Eens zei de man tot zijn vrouw: - Wie weet of we hem nog niet eens noodig hebben. - Men kan nooit weten, antwoordde de vrouw toen. Maar slimme mannen zullen het moeten zijn, die mij het ‘Beurzeken schud geld’ of het ‘Tafelken dek u’ zullen ontfutselen. |
|