De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
CCXXXXIX. De prinses met de lange haren.aant.Eens, heel lang geleden, werd een jong prinsesje door een tooverheks gestolen. Deze hield het prinsesje opgesloten in een tooverkasteel, dat slechts een klein vensterken had, van boven in den hoogen toren! 't Was langs daar dat die tooverheks in en uit moest. 't Was geen gemakkelijk werk daar altijd op en af naar boven te kruipen. Nu, de heks bedacht er wat op. Zij nam wonderzalf en streek er 't haar van 't prinsesje mede in. Het haar begon daarop te groeien en te groeien, zoo hard dat het bijna niet om zeggen is. En als dat kind zijn vollen wasdom had bereikt, was dat haar zoo lang gegroeid, dat, wanneer zij haar vlechten losmaakte, en ze van boven uit het venster wierp, zij tot beneden op den grond vielen. Toen zei haar de tooverheks: - Meisje, daar gij in dezen toren uw leven moet slijten, zult ge mij voortaan een handje moeten helpen, daar ik te oud word om langs den gevel op en af te klimmen. Als ik kom of ga, zult gij uw haren losmaken en ze door het venster laten hangen. Door een geheime macht zal ik mij dan honderdmaal lichter maken en als een spin er op- en afklimmen. En dat gebeurde nu elken dag. De heks vertrok langs die haarladder en, 's avonds, wanneer zij hare terugkomst meldde, deed het prinsesje het venster van den steenen toren open, liet er haar haren hangen en op een wip was de heks weer boven. Ge ziet van hier hoe een ongelukkig leven dat prinsesje daar slijten moest. Heel den dag, terwijl de heks op wandel was, zat het arm kind zich daar dood te ver- | |
[pagina 155]
| |
velen, in gezelschap van een uil en een zwarte kat. Dat waren de eenige levende wezens die zij er buiten de heks te zien kreeg. 't Was om horendul te worden! Zekeren dag toen de heks juist vertrokken was, kon 't prinsesje het niet meer houden. -'t Is om zich dul te suffen, zei ze luidop. Men zou al liever dood zijn! - Dat niet, sprak de uil. Eens verandert het toch. - En lang zal 't niet meer duren, zei de kat. Meteen kwam er wat hoop in 't hart van't prinsesje. Nu moet ge weten dat dat kasteel in een donker woud stond en rommedom zoo dicht begroeid was, dat buiten de heks er zich niemand een weg kon banen. En de heks kon zulks alleen door haar toovermacht. Enkele tooverwoorden en de struiken maakten een open weg voor haar. Maar niet zoodra was ze voorbij of de takken sloten zich weer dicht toe. En dat was zoo bij 't gaan en bij 't keeren. Maar eens was er een schoone prins op jacht in den omtrek. Tegengehouden door het struikgewas kon hij niet verder meer. Juist op dat oogenblik, kwam de heks daar aangegaan. De prins verborg zich achter een boomstam en loerde het leelijk wijf af. En hij hoorde haar zeggen: - In naam van Lutiaard en Ritiaard, laat mij door. En zie, een weg ging voor haar open en sloot zich achter haar weer dicht. - Zoo, gij gebiedt aan de duivels, zei de prins, ik ga dat ook eens probeeren. Hij wachtte een stond en sprak op zijn beurt: - In naam van Lutiaard en Ritiaard, laat mij door. En de weg opende zich ook voor hem. Naarmate hij ging, opende zich het gestruik maar altijd verder en verder en 't sloot zich zoo dicht achter hem toe, dat er geen mensch meer door en kon. Eens uit het struikgewas, zag hij, enkele schreden | |
[pagina 156]
| |
voor zich, de tooverheks voortpikkelen, recht naar het kasteel met den toren. Rap sprong hij achter een honderdjarigen eik, om niet gezien te worden en toch alles te kunnen afspieden. En wat zag hij toen? De heks schreeuwde driemaal gelijk een uil en riep: - Prinsesje, laat uw haren nederdalen tot op den grond. En zie, 't venster vloog open en 't prinsesje wierp haar haarvlechten op den grond. Hij zag de tooverheks er langs omhoogkruipen lijk een overgroote spin en in 't vensterken verdwijnen, dat onmiddellijk dichtgeslagen werd. - Goed om weten, dacht de prins, dat het nu maar al morgen was. Het werd donker en nacht. De prins kroop in den eikeboom, om er in zekerheid den morgen af te wachten. De nacht was koud en de prins bibberde en rilde. Hij dacht het nooit zoolang te kunnen uithouden. Maar het moest. Niet zoodra was de zon opgestaan, of hij lag op den loer. Lang duurde het dan niet meer of hij zag het vensterken in den toren opengaan. De prinses wierp haar haarvlechten naar beneden en de tooverheks kroop naar den grond, gelijk een overgroote spin. Daar wachtte zij tot het vensterken weer dichtgeslagen was, om haar gewone gedaante terug aan te nemen en verder te pikkelen in het dichtbegroeide struikgewas. Nu was het uur van den prins gekomen. Hij daalde uit den eik, liep naar het kasteel, liet driemaal achtereen het geschreeuw van den uil hooren, gelijk hij het de heks had hooren doen en riep: - Prinsesje, laat uw haren nederdalen tot op den grond. Het vensterken werd opengedaan en het prinsesje wierp haar haren tot op den grond. - Neen, meisje, riep de prins, ik ben de heks niet. Ik ben gekomen om u te redden. | |
[pagina 157]
| |
Hij zag de tooverheks er langs omhoog kruipen...
| |
[pagina 158]
| |
Het prinsesje verschrikte - ik moet het u niet zeggen - en scheen heel gelukkig van te vernemen dat een prins haar redden kwam. Zij wist echter niet hoe hij dat aanvangen zou. Maar de prins, die ook wat van tooverij wist, zei dat zij niet bang moest wezen, dat haar redding verzekerd was, indien zij deed wat hij vroeg. - Werp al de kleederen van de heks naar beneden. Dat deed het prinsesje. Als al de kleederen daar nu lagen, klauterde zij naar beneden, gelijk vroeger de heks naar beneden klauterde en de prins moest haar daarbij een handje helpen. En, als wisten zij beiden wat er nu gebeuren ging, vloog de uil krassend weg en liep de kat miauwend vandaan.. De prins nam daarop de kleederen van de heks en maakte er een stroopop van, die hij vervolgens in brand stak met zwavel en met kruit. Niet zoodra was de pop aan 't branden of de heks kwam schreeuwend en huilend door het struikgewas geloopen. Zij wierp zich vóór den prins op de knieën en bad en smeekte hem het vuur uit te dooven, want zij kon 't niet meer uithouden, zulke verschrikkelijke pijnen had zij te verduren. De prins wilde niet. Alles werd opgebrand en zoodra 't laatste vlammeken uitflapte, lag de tooverheks dood. De prins riep onmiddellijk de duivels Lutiaard en Ritiaard op en bevool hun een breeden weg te maken door het gestruik. Als zulks was geschied, blies hij op zijn zilveren hoorn. En zijn wapenlieden, die 't getoet hoorden, kwamen haastig toegeloopen, want zij dachten niet anders dan dat hij in gevaar verkeerde. Hij zei hun in korte woorden wat hij beleefd had en gaf bevel het kasteel van de heks in asch te leggen. Als 't kasteel in volle vlam stond, trok hij op met 't schoon prinsesje, dat hij als bruid had gekozen. Toen allen vertrokken waren, kwam er een koe aangeloopen; en die koe had een puist op haar bil; en die puist brak uit en 't vertelselken is uit, |
|